logo gilde

II - HISTORISCHE NOTITIES OVER OOSTMALLE EN DE GILDE VANAF DE 16DE EEUW

II. HISTORISCHE NOTITIES OVER OOSTMALLE EN DE GILDE VANAF DE 16DE EEUW

2.1. Het prille begin


In 1505 verwierf Frederik van Renesse de heerlijkheid Oostmalle, waarvoor hij de som van 375 ponden betaalde aan de hertog van Brabant. Hij droeg vanaf die datum de naam van "Heer van Malle".
Frederik van Renesse was niet zo veel aanwezig in Oostmalle.
Zijn voornaamste ambtelijke verplichtingen vereisten meestal zijn aanwezigheid in Breda en Diest. Ongeveer halfweg tussen die twee steden lag Oostmalle en het kasteel aldaar fungeerde "als rustoord voor de grafelijke familie"(29).

Oostmalle was in 1526 een klein dorpje, met 83 haardsteden en een bevolking geschat op 446 inwoners (30).
De schouten van Oostmalle stonden in dienst van het huis de Renesse, de heren van Oostmalle. Zij waren ook hun rentmeesters.
In die laatste hoedanigheid waren zij verplicht, voor rekening van hun heer, enerzijds alle inkomsten van de grafelijke goederen te ontvangen en anderzijds alle uitgaven te doen en de rekeningen op te stellen. Die rekeningen geven ons de eerste summiere inlichtingen over het bestaan en de werking van de Sint-Jorisgilde.

Henricus van de Castele wordt als schout vermeld in 1519.
In de rekening van deze schout over het jaar 1523, opgemaakt in zijn hoedanigheid van rentmeester van het huis de Renesse, is er voor de eerste maal sprake van "den scutters van den voetboge".
Eveneens in een document uit het jaar 1523, noteert schout-meyer en rentmeester van de Castele dat de priorinne van "’t Clooster van O.L.-Vrouw-Presenteringhe" te Oostmalle, haar genegenheid aan de gilde betoonde en namens het klooster drie vaten bier schonk aan de gildenbroeders.

Jan van Renesse, zoon van Frederik en Anna van Hamel, verkreeg de heerlijkheid Oostmalle, bij testament, op 11 september 1537.
Hij was zeer volksgezind. De gilde werd ieder jaar beschonken met een 'tonne bier', en als de stadhouder in zijn naam de papegaai schoot, ontvingen de gildenbroeders tien tonnen bier. Bij zijn
afsterven in 1561 waren de confreers van de gilde hem ook indachtig en lieten voor hem een plechtige uitvaart geschieden te Oostmalle (31).
De naam van Sint-Joris verschijnt voor de eerste maal in 1558 en daarna in 1561, als "de deekens van St.-Joris gulde binnen Malle voir dat de guldebruers duytvaert over Mijnheere deden celebreeren".
Die "Mijnheere" was Jan van Renesse, heer van Mal, drossaard van Breda, aldaar overleden in 1561, en "die waarschijnlijk hun
beschermer of hoofdman was, wat anders niet zou zijn geschied" (32). Philip van Lixbonne was toen schout en rentmeester. Hij was gehuwd met Margaretha van Renesse, natuurlijke dochter van Jan van Renesse. van Lixbonne werd in 1561 als schout, meier en rentmeester opgevolgd door Wouter Vervoert of van der Voirdt (33).

In zijn rekening van het jaar 1528 getuigt rentmeester Jan van der Schueren dat 'het Scuttershuys', bewoond door de weduwe van Jan Tuyts, toen dienst deed als het gildenlokaal of de gildenkamer.
In dit lokaal werden de vergaderingen van de gilde gehouden en daar werd de koning gevierd als de vogel werd geschoten.
Koningsschietingen werden ook in die tijd reeds ingericht. Dit blijkt uit een paar documenten opgesteld door de rentmeester.

In 1540 werd de hoofdvogel afgeschoten en Jan van Renesse trakteerde de gildenbroeders met 3 tonnen bier. Schout-rentmeester Jan van der Schueren noteerde dat als volgt: "gegeven den schutters van den voetboghe doen Bernaert den papegay uyt den naem van mijnen heer af geschoten hadde 3 tonne
biers en voer elke tonne betaelt XVI stuyvers".

Namens de heer van Malle werden de gildenbroeders in 1561 getrakteerd: "gegeven na ouder costuyme den schutters van Malle doen sij hunnen vogel scoten een ame byers daer ane betaelt XXIX st.". De schout-rentmeester verklaarde dat die viering met het daarbijhorende bier reeds een "ouder costuyme", een oud gebruik,
was.

Uit een verklaring van 1558 blijkt dat de dorpsheer aan de gilde jaarlijks "een tonne" bier schonk voor de gildenfeesten. In 1558 betaalde Gilles Guilgot "tot Henrick de Bie een tonne biers die mijnheer jaerlicx St.-Jooris scutters gilde tot haerder feesten schenkt XXIIII st.".

Schout Cornelius van Wulven, echtgenoot van Margaretha van Renesse tekent als rentmeester 1552-1563 aan "als die scutters van Mal die voetboog scieten, zoo heeft mijnheer die selven een ton bijers van oude gewoonte gegeven XX st. C II bb5".
En verder nog "Item voor de medekens" zeven stuivers (34).

Pastoor De Molder concludeert daaruit: "Dat was dan toch de goede oude tijd, want zoals ge ziet werd er op geene uitgaven gekeken"(35). Wij moeten echter wel vaststellen dat die uitgaven gedaan werden door de heer en door hem betaald werden. Of het ook voor de gewone man, en voor de gildenleden, toen een "goede oude tijd" was, blijkt niet uit die documenten.

In de tweede helft van de 16de eeuw kende de schuttersgilde een aanzienlijke achteruitgang. De oorzaken daarvan waren te wijten aan de oorlogen der XVIde eeuw, de voortdurende plagerijen en geweldplegingen van de Spaanse soldaten, die ons land bezet hielden, en zeker ook aan de "quade sieckte" of de pest die onze streek teisterde. De gevolgen van deze ziekte zijn terug te vinden in de parochieregisters. In 1571 stierven er in Oostmalle niet
minder dan 27 personen, terwijl er normaal per jaar gemiddeld slechts een vijftal overlijdens moesten genoteerd worden.
Tijdens de jaren 1577 en 1584 was het aantal sterfgevallen bijzonder hoog: 98 in 1577 en 113 in 1584.
In een vertoogschrift van 12 december 1587 aan de Staten, teneinde vermindering van belastingen te bekomen, werd gesteld dat de bevolking van de gemeente van 350 communicanten teruggebracht werd op 25 huisgezinnen. In Westmalle bleven er van de 300 huisgezinnen nog slechts 23 over. In 1585 was de pest overwonnen en in dat jaar werden er 12 huwelijken afgesloten, terwijl er de vorige jaren maar 2 of 3 werden geboekt (36).Deze noodlottige
toestand had onvermijdelijk ook gevolgen voor de gilde, die toen eveneens 'op sterven na, dood was'.

2.2. Een nieuwe start...

Jacobus De Schrijver trad in 1592 in dienst als schout en rentmeester. De Sint-Jorisgilde was toen aan het verkwijnen en dreigde zelfs volledig teniet te gaan, als er geen nieuwe impulsen werden gegeven voor de heropbloei van de gilde.
Rentmeester De Schrijver schreef op 28 mei 1596 aan zijn heer Frederik de Renesse, die in Luik verbleef, dat de gilde op zeker ogenblik nog maar twee leden telde. Nu was er een heropflakkering waar te nemen van het gildenleven en dit dankzij de bemoeiingen en de hulp van de schout.
Hij schreef onder meer het volgende:
"Ik hebbe groote dieligensie gedaen int optrichten van onsse gulde alwaer uw Edele hoetman aeff is en dat een broederlijke liefde en eendrachtigheyt onder de gemeynte te houden, den welcken vervallen en te nyet waes op twee nae en nu tegenwoordyckt in 't getael syn vyffenveerticht". De brief vervolgt dan met een verzoek "om wiempel ofte vaene, bij desere oorloge ontvreempt, waerinne sij geren souden stellen en nuyen uwe edele waepenen, soo hiere oock weer betaempt, de waepen eerlyck te stellen van haeren landsheere, soo hebbe ick haere lieden behoeffsalve aen uwe edele geschreven ten eynde uwe edele gelieven wielle uwe wapenen ons over te seynden om eynde te stellen naer behoiren".
34Frederik de Renesse gaf gevolg aan het verzoek van zijn rentmeester en schonk aan de gilde een nieuw vaandel, waarop zijn wapenschild werd afgebeeld (37). Als hoofdman van de gilde was Frederik de Renesse vrijgevig en zijn rentmeester Jacobus De Schryver betaalde in 1599: "voor den Heer bier ten huyze van Nicolaes Bervoets op den papegai dach voor hooched. gemaeckt, en hoetman is van de gulde 5 guld. 10 st." (38).
Hieruit blijkt dat de edele hoofdman van de gilde trouw bleef aan de traditie en op papegaaidag van het jaar 1599 bier bestelde voor de gildenbroeders bij Niklaas Bervoets in de afspanning de Zwaan.

2.3. Oostmalle en de gilde in de 17de eeuw

2.3.1. De gilde floreert...
Volgens de inschrijvingen in het oudste register had de gilde 46 schutters op 11.7.1606. Geeraard Boeckx en Jan De Clerck waren toen dekens van de gilde. Bij een bezoek, datzelfde jaar, aan de naburige gilde van Westmalle stonden er 53 leden geboekt en het jaar daarop kwamen zij te Westmalle aan met niet minder dan 60
leden.
Nog in het jaar 1606 raasde er een hevige storm over ons dorp. Op 28 maart noteerde de schout dat deze storm vijf woonhuizen en acht schuren had vernield. Hij schreef er nog bij "dat het scheen bij nae dat de wereld op een eynt was..." (39).
"In de rekening van het jaar 1607" is vermeld dat er "geluid werd voor de St.-Jorismis van de gilde..., zoals het nog geschiedde voor enige jaren." Dit schreef pastoor De Molder in 1947.

Het register dat gaat van 1606 tot 1617 vermeldt voor dit laatste jaar 43 gildenbroeders. Jacop Wyns en Jan Matheussen vervulden toen de functie van deken (40).

In 1611 betaalden de dekens Simon Pauwels en Michael Wuyts 13 stuivers voor het eten en de drank voor de koning en zijn huisvrouw. De echtgenote van de koning werd als 'huisvrouw' en niet als koningin vernoemd. Waarschijnlijk vonden de dekens het zelfs niet nodig deze eretitel te vermelden. We geloven niet
dat we hier iets meer achter moeten zoeken!
Als de "koninck-hoofdman" een bezoek bracht aan de gildenbroeders werd hij door hen getrakteerd of beschonken: "betaald aan Antwerpsch bier in het beschenken van den koninck hoofdman in 't bezoeken", 10 stuivers. Op "verlooren maendach anno 1613" was er een schieting te Zoersel en te Westmalle. De hoofdman en de koning van beide gilden werden beschonken en er werd op hun gezondheid gedronken. Op de kosten van onze gilde, werd er voor een bedrag van 8 stuivers verteerd (41).
Onze voorouders maakten graag plezier. Zij hielden er evenwel ook aan dat het vermaak deftig verliep. De overtreders van de caerte liepen zware straffen op. Dat ondervond Jacop Wijns, oud-deken,
die "ter oorzake van zekere luimige woorden en van meer andere onbehoorlijkheden door hem op St.-Jorisdag" gepleegd, een boete kreeg van 25 stuivers. Hendrick De Clerck liep eveneens een boete van 8 stuivers op.

In 1614, op de dag van St.-Laurentius-kermis, waren de gildenleden vrijgevig tijdens de mis. De totale bijdrage van 42 gildenbroeders werd genoteerd als volgt: "ontvanck van St.-Lauwerysmisse 19 guldens 9 stuivers en half".
Op "Verlooren maendach" van hetzelfde jaar bedroeg de bijdrage van 41 guldebroeders de som van 10 guldens. Jan De Clerck en Pieter van de Venne waren toen dekens (42).

2.3.2. Vijandelijkheden tussen Spanje en Holland
De voortdurende vijandelijkheden tussen de Spanjaarden en de Noordelijke Provincies wogen zwaar door op onze bevolking. Menig gevecht werd in de omgeving beslecht. De Kempense bevolking moest belastingen betalen aan twee landsbesturen: Spanje en Nederland.
Als het geëiste belastingsgeld niet tijdig werd betaald, dan werden de burgers "rantsoenabel" verklaard en volgde de gevangenneming van de overheden: schout en pastoor. Zij kregen hun vrijheid eerst terug na de betaling van een hoge losprijs. Die periode is berucht gebleven als de retorsie of wedervergelding,
die haar hoogtepunt bereikte van 1632 tot 1640.
In oktober 1622 werd onze pastoor, E.H. Hubert Sophie, een eerste maal gevangen genomen en na enkele dagen terug vrijgelaten mits betaling van 96 guldens "rantsoengeld". In 1636 werd de pastoor nogmaals, nu voor drie jaren, gevangen gezet. Ook onze toenmalige schout Dirk Bosch werd in de gevangenis gestopt. Hij kon voor een
paar honderd guldens zijn bewakers omkopen en herwon zo de vrijheid. Zelfs onze dorpheer, Frederik van Renesse, werd in 1646 een tijdje van zijn vrijheid beroofd, omdat hij de hoge heerlijkheid van Oostmalle had gekocht, zonder hiervoor vooraf toestemming te hebben verkregen van de 'Heren Staten'.

2.3.3. De pestziekte slaat weer toe !
Ook in de 17de eeuw sloeg de "haestige sieckte" of de pest weer hard toe. We kennen het verhaal over het ontstaan van de Sint-Antoniuskapel in Salphen. Een van de kinderen van Adriaan Mattheussen van Salphen bezweek aan deze ziekte. De familie voerde het stoffelijk overschot naar Wechelderzande, maar de
pastoor en de magistraat weigerden het aldaar te laten begraven uit vrees voor besmetting van het ganse dorp. Vader Mattheussen verkreeg van het bisschoppelijk hof op 30 juli 1625 de toelating om zijn zoontje te begraven te Salphen. Om diens nagedachtenis te eren, besloot Adriaan Mattheussen tot heropbouw van een kapel, toegewijd aan de heiligen Adrianus en Antonius. Een vroegere kapel, weliswaar kleiner in omvang, stond eerder een onderdtal
meters ten westen van de nieuwe kapel en ten zuiden van de weg naar Zoersel (43). Deze pestepidemie was voor de gilde niet zo rampzalig als dezelfde kwaal tijdens de vorige eeuw.

2.3.4. Een nieuw vaandel voor de gilde
In 1631 ontving de Gilde nog een 'vendel' van de weduwe van Willem van Renesse, want in de rekening opgemaakt in 1631 door Dirick Bosch als schout en rentmeester, staat: "betaelt aen den deken van de gulde van Malle tot behoef van en vendel hetwelck haer ed. de geulde geschonken hadt de sommen van dertich gulden".
Hoelang de Gilde het vane bewaard heeft, weten wij niet met zekerheid (44).

2.3.5. 't Zijn droeve tijden als de oorlog woedt...
Op 25 september 1659 verscheen er een ordonnantie waarbij de bevolking, door klokgelui, werd opgeroepen "om te wapen te loopen". Die ordonnantie gold voor de zogenaamde "roetmeesters".
De betrokkenen moesten dan, zo spoedig mogelijk, met hun geweer behoorlijk voorzien van poeder en lood, samenkomen aan de kerk of de plaats waar er hulp moest worden geboden. Het was blijkbaar een door de overheid georganiseerde groep personen die moesten optreden als er gevaar dreigde. Deze verordening was dus niet
bedoeld voor de gildenbroeders van de Sint-Jorisgilde (45).
De gemeenterekening van het jaar 1661 bevat een post waaruit blijkt dat er op 30 oktober 1659 25 pond poeder en 30 pond lood werden aangekocht "ten dienste van de gemeynte ter tijde van de troubelen ende belegeringhe der Stadt Antwerpen". Hiervoor werd een bedrag van 20 guldens 16 stuivers betaald.
In oktober 1658 waren er in Antwerpen onlusten uitgebroken, die Koning Philips IV erg verontrustten, wegens hun opstandige aard tegen Spanje (46).
Oostmalle wilde blijkbaar, zo nodig, zorgen voor de eigen verdediging. Nergens vonden we evenwel vermeld wie, in geval van nood, dit poeder en dat lood moesten gebruiken. Waren het misschien toch de gildenleden die, bij dreigend gevaar, moesten trachten 'het tij te keren'?

In 1672 had de Franse koning, Lodewijk XIV, belust op de uitbreiding van zijn rijk, de strijd aangebonden met de Hollandse Provinciën en tevens met de Spaanse koning. Opnieuw werden onze gewesten onder de voet gelopen en verspreidde de oorlog zijn gruwelen in onze streken (47).
Zelfs het bestuur van de gilde raakte in paniek. Uit de gildenrekeningen van de jaren 1674-1676 blijkt dat in die periode geen vergaderingen, teerfeesten of koningschietingen plaats hadden "mits de desolaete tijden van oorlog".

2.3.6. De eeuwigdurende vrede...(!)
In 1678 werd de 'Vrede van Nijmegen' gesloten tussen de oorlogvoerende partijen en deze zou, zo heette het, "de eeuwigdurende vrede in Europa" brengen. Op vele plaatsen werden grote feestelijkheden georganiseerd. Oostmalle, na onderlinge afspraak met Westmalle en Zoersel, beleefde die blijde gebeurtenis tijdens de kermisdagen van 1680. Bij zulke vieringen mocht de gilde niet ontbreken. Samen met onze Sint-Jorisgilde stapten de schutters-
gilden van Westmalle en Zoersel mee op in de jaarlijkse kermisprocessie. Ook de Oostmalse gilde had hetzelfde gedaan tijdens de kermissen in die dorpen (48).

2.3.7. Arm Mal(le) !
In 1683 was het maar armzalig gesteld in de gemeente. Daar er nog
regelmatig oorlogsbelastingen moesten betaald worden, zag de
schout Andreas Allaerts zich verplicht alle inkomsten te belasten.
Hij schatte alle bezittingen en zo hebben we nu een idee over
Oostmalle 1683:
1. De huizen dienden allen als woning en konden niet aangerekend worden, daar de onkosten tot onderhoud ongeveer overeenkwamen met de inkomsten. Verscheidene huizen stonden leeg en er werden geen kandidaten gevonden voor het in huur nemen van de leegstaande panden.
2. De dorpelingen labeurden op magere heidegronden. Men teelde rogge en haver. 243 bunders onrenderende heide, alleen dienende om er plaggen en strooisel te steken.
3. Beroepen: één smid, rademaker, kleermaker, kuiper, wever, twee brouwers met herberg, twee winkeliers, drie herbergiers (49).
Werd toen voor dit schamele dorpje Oostmalle de naam 'Arm Malle' bedacht en sprak men toen al van:
Rijke Vorsel, Rijke Vorsel,
Arm Malle, Arm Mal(le),
Schrale Wezel, Lomp Zoersel,
Mager Hal Mager Hal(le),
of waren die bekende rijmpjes toen nog niet gekend en zijn ze van een latere datum ?

In 1684 werden maatregelen genomen om de gebruikers van de openbare wegen te beveiligen tegen stropers en vagebonden.
Er werden vier "welgewapende mannen te peerd" in dienst genomen om toezicht te houden in de heide en op de wegen en de plaatsen op te zoeken waar de stropers en vagebonden overnachten of logeren.
Iedereen die met kar en paard naar Antwerpen reed, moest een roer, kruit en lood meenemen om de wachters in geval van nood te assisteren (50).

2.3.8. Inhaling van de dorpsheer in 1693
Op 3 april 1693 werd Maximiliaan Hendrik van Renesse plechtig ingehaald als heer van Oostmalle. In Cornelis Geeraerdts' dagboek, 1682-1698, pag. 37, wordt deze inhaling als volgt beschreven: "...den 3 April 1693 heeft den heer van Oostmal seynen Intréghedaen met seynen broeder governeur van Hoey. Ende is met de gueldt ende met de ioncheydt teghen ghegaen tot achter den brandt ende daer de ionckheydt lustich gheviert, ende tot Wilmsen hebbe de gueldt 2 tonnen bier en een half gehat ende ionmans envensoo veel tot brueghelmans"(51). Dus, zoals steeds, was de Sint-Jorisgilde aanwezig om de heer en weldoener van de gilde eer te bewijzen. De gildenbroeders werden daarvoor beloond met 2,5 tonnen bier bij Wilmsen.

2.3.9. Peter Wens werd vermoord in 1694 !
Op 8 februari 1694 werd Peeter Weens (Wens) vermoord ten huize van Jan Bruegelmans. In zijn dagboek beschrijft Cornelis Geeraerts dit feit als volgt: "een kiest ghemaeckt voor Peeter Weens den 8 februarius 1694 - 3 g. Ende is den 7 februarius tot Jan Brueghelmans suebiteleyck van de soldaten tussen de kueken ende groote kamer in den ganck doodt gheschooten, hey meynden naar de moos te gaen keycken of de soldaten daer gheen kooper weechen
naamen en weerdt soo van achter in seynen ruech met ghekapt loodt gheschoeten, dat hey maer keer of drey en riep en heft soo seynen gheest ghegeven" (51). Als timmerman van beroep maakte Geeraerts de doodskist voor de vermoorde Peter Wens. Hij meldt ook dat de betrokkene in de rug werd geschoten, toen hij naar de 'moos' wilde gaan om te zien of de soldaten daar geen koperwerk hadden gestolen.

2.4. Oostmalle en de gilde in de 18de eeuw

Oostmalle telde in 1711 562 inwoners, namelijk 374 volwassenen en 188 kinderen. In 1720 was dit aantal gestegen tot 611, en in 1785 tot 701 inwoners (52). In 1770 waren er 47 gildenbroeders.
In 1796 bedroeg het aantal inwoners van de gemeente 750 personen (53).

2.4.1. De Spaanse Successieoorlog
Het grote bondgenootschap in 1701 te Den Haag gesloten tussen Engeland, Holland en Oostenrijk, waarbij later ook Pruisen en Portugal aansloten, luidde de langdurige Spaanse Successieoorlog in, waarvan de eerste fase zich weer eens afspeelde in ons land.
De Franse koning Lodewijk XIV, gehuwd met een Spaanse prinses, viel ons land binnen. De Fransen eisten in de dorpen alle levensmiddelen op. Pioniers moesten helpen om verdedigingsstellingen op te werpen en opslagplaatsen aan te leggen voor munitie en levensvoorraden. Gewapende kleine eenheden drongen door tot in de kleinste gehuchten en namen alles mede wat hun kon dienen. Gelukkig voor onze mensen verplaatste het oorlogsterrein zich vanaf 1704 naar een ander deel van Europa.
Tenslotte kwam een einde aan de strijd door het verdrag van Utrecht (1713) en werd het Spaanse rijk verdeeld (54).

Volgens pastoor De Molder werd de gilde nooit opgeroepen om de verdediging van de inwoners op zich te nemen. In zijn opzoekingen naar het verleden van de gilde heeft hij inzake eventuele oorlogshulp verleend door de gildenbroeders niets gevonden. Hij staafde zijn argumentatie o.a. met een schepenbrief van 31.5.1703: "als wanneer in julio 1703 legers stonden omtrent desen dorpe van Oistmalle op een gehuchte van den voors. dorpe, genamt Salphen, sijn gekomen drij ruyters ofte maraudeurs, roevend ende plunderende de huysen van den voors. gehuchte ende dat op het gerucht ende alarm van hier sijn naer toe geloopen seventhien … achtien van de joncheit, die als doen de wachten waren houdende ontrent het kerckhof ende hebben aldaer gevonden de voors.
marodeurs en de selve gevangen medegenomen opt' kasteel..." (55).
De gilde werd niet opgeroepen om de rovende soldaten te weerstaan, maar het waren een twintigtal jonge mannen die de 3 ruiters gevangen namen.

2.4.2. Over het schieten van de vogel, deelneming aan de processies en overhandigen van prijzen...
Op vele plaatsen was het eertijds de gewoonte om de vogel op een staak uit een dakraam van de kerk of de kerktoren te plaatsen, in plaats van op de schutboom. Natuurlijk werd hierdoor veel schade toegebracht aan de daken van de torens en de kerken.
Dit gebruik bestond ook te Oostmalle.
In die tijd was het gemeentelijk kerkhof van Oostmalle rondom de Sint-Laurentiuskerk gelegen. Het is dan ook niet te verwonderen dat ook het kerkhof en de graven van de overledenen tijdens de schietingen schade opliepen. De schutters moesten op de begraafplaats vrijelijk kunnen rondlopen om behoorlijk te kunnen schieten en de toeschouwers om de schietingen te kunnen volgen.
Dit getuigde wel van weinig eerbied voor deze gewijde plaats en de er begraven personen.
Meermaals verzochten "de heeren landdekens" om de prijsschietingen op de kerkhoven en kerktorens te verbieden.
Tot grote geruststelling van de geestelijkheid werd het plaatsen van de vogel op kerktorens met ingang van 20 oktober 1721 door Karel VI voorgoed verboden.
We hebben de indruk dat de Oostmalse gilde zich niet erg bekommerde voor de naleving van dit verbod.
Ook een edikt van 13 juni 1713 houdende verbod voor deelneming aan de processies en de brief van de aartsbisschop van Mechelen van 31 maart 1711 houdende de overhandiging van prijzen in de kerk, werden door de gilde genegeerd.
Het edict van 13 juni 1713 handelde over "de gedurighe clachten" van de geestelijke overheden, "over het groot schandael door de guldens veroorzaakt", die mee opstapten "met trommels, vendels, fusieken en andere dergelijke instrumenten in de processiën, in dewelcke wordt rondgedragen het Allerheiligste Sacrament des Autaers". Het overtollig geroffel op de trommel, het storend gepraat van de gildenbroeders en vooral het afschieten der
"fusieken" in de processies werden wellicht aanzien als een gebrek aan eerbied en waren de oorzaak van die verbodsbepalingen.

Het was ook de gewoonte, bij plechtig klokgelui, in de kerk de prijzen uit te delen aan de winnaars van de schietingen. Dit gebruik werd door de aartsbisschop verboden in 1711.

Op 31 juli 1729 schreef de schout, J.B. Schellinckx, over deze gang van zaken een brief aan de heer de Renesse te Elderen. "Alsoo verstaen hebbe dat die der Joenckheyt van Oostmalle hebben geschoten den Vogel, ende van intentie sijn op St.-Laurentiusdach in de processie te trekken, alles bij consent door Ued. of Ued.
heer Vader daartoe gedragen".
Uit de aanhef van voormelde brief blijkt dat de gildenbroeders zich gesterkt voelden door een toelating van de heer van het dorp, die zich niet bekreunde om de gegeven verbodsbepalingen.
Maar de schout dacht aan de straffen en de boeten die konden opgelopen worden, en hij schreef verder: "soo hebbe mijn plicht geoordeelt van Ued. te adviseren, dat sulcken niet en is gepermitteert ende wel expresselyck verboden bij den geestelijken Rechter ende sijne Majesteit, als Ued. sal sien uyt het medecomend placcaet, waeromme Ued. verzoekend van het selve door den vorster aan gemelde joenckheyt gelieven te doen adverteeren om hun daer mede te reguleren, te meer alsoo den heere Pastoir aen mij daervan op heden, bij missive heeft gedoleert, ende versocht van 'tselve te beletten; allen dwelck voorseydt mij occasie geeft van Ued met desen te importuneren...". Achter onwetendheid kon de heer de Renesse zich nadien niet meer verschuilen, want de schout voegde de "plakkaten" of verbodsbepalingen bij zijn brief.

Of de "joenkheid van Oostmalle" geluisterd heeft naar de pastoor en of er verbod is gekomen vanwege de heer der
heerlijkheid, was nergens te vinden. Maar pastoor De Molder geloofde in onze mensen, want, zo schreef hij: "Onze voorouders waren geen geuzen en waren mensen met Kempisch geloof, vooral onderdanig aan hun geestelijke overheid" (56).

2.4.3. Onder Oostenrijks bestuur
Na het verdrag van Utrecht (1713) was ons land onder Oostenrijks bewind geplaatst. Het nieuwe bestuur bekommerde zich meer om het welzijn van de bevolking.
De langdurige regering van keizerin Maria-Theresia van Oostenrijk (1740-1780) was een tijdvak van vrede. Die rustige tijd werd even onderbroken door de vijandelijkheden met Frankrijk (1742-1748).
In 1746 kreeg de Kempen het weer te verduren. Geregeld doorkruisten patrouilles onze streek: nu eens waren het Fransen, dan weer Verbondenen. In 1748 werd de "Vrede van Aken" ondertekend en korte tijd nadien waren onze gewesten ontruimd van vreemde ongure elementen (57).
Ondanks al die ellende, ging het er af en toe ook nog leutig aan toe in ons dorpje, b.v. bij het planten van de meiboom op 1 mei 1742. De schout trakteerde toen 1 ton bier voor de jonkheid in "de Swaen" (58).

Toen de heer Hyacinthus Fr. de Renesse op 26 januari 1737 ons dorp bezocht, trakteerde hij de 'confrŠres' van de Sint-Jorisgilde bij Pieter Ghysels met 2 amen bier.
Een tijdje later werden de gildenbroeders getrakteerd met 3 amen bier bij de weduwe Poppelaers, in de afspanning 'den Wildeman'.
Die traktatie was te danken aan het feit dat de heer baron een proces had gewonnen en de gildenleden hem daarvoor waren komen feliciteren en ook de mis van dankzegging hiervoor hadden bijgewoond (59).

- Een slechte tijd voor de vrijgezellen...

Een plakkaat van 8 juli 1754 verbood aan de Sint-Jorisgilde "jonkmans", vrijgezellen, op te nemen als lid. Ondanks dit verbod werden op 9 januari 1776 drie jonkmans aangenomen als gildenbroeder: Michiel Wauters, Jan-Baptist Geerts en Philip Van Reuth. Wie waren die drie vrijgezellen ?
-Michiel Wauters (Wouters), werd te Oostmalle geboren op 15 november 1752, als zoon van Peter en van Maria Bervoets. Zijn vader Peter Wauters, lid van de gilde, overleed te Oostmalle op 9 april 1774.
-Jan-Baptist Geerts, werd te Oostmalle geboren op 18 november 1754, als zoon van Adriaan Fr., alferis van de gilde in 1768 en in 1770, en van Anna Elisabeth Mercelis. Vader Adriaan Fr. Geerts overleed te Oostmalle op 26 november 1773, hij was "hoofdschepene".
-Philippus Jacobus Van Reuth, werd te Oostmalle geboren op 21 februari 1731 en is er als vrijgezel overleden op 1 april 1808.
Hij was de schoonbroer van Godefridus Geerts, hoofdman van de gilde, en de oom van de latere hoofdman en schout Philip Jacob Geerts. De vrijgezel Philip Van Reuth was, als de gekende baas uit "De Keyser aen de Plaetse", in Oostmalle een graaggeziene figuur.

De schout J A. Van Cantfort stelde hen in overtreding en de gilde moest hun namen in de registers schrabben. Jacobus Meeus, vorster van de heerlijkheid, moest dit mededelen aan de hoofdman.
Van Reuth en Wauters wilden niet toegeven en zij kregen een boete van 25 guldens. Van Reuth weigerde te betalen en zijn zaak bleef aanslepen tot in 1778 en toen dreigde men zelfs van zijn meubelen en vee te verkopen.
Godefridus Geerts, secretaris van de heerlijkheid, werd als hoofdman van de Sint-Jorisgilde verantwoordelijk gesteld voor deze feiten. Voor hem duurde de zaak tot in 1781 en hij werd, in zijn hoedanigheid van hoofdman, bestraft met een boete van 300 gulden voor 6 overtredingen en 198 gulden voor de onkosten van het proces (60).

2.4.4. Aankoop van een nieuw register
In 1770 kocht Adr. Adriaenssen, in zijn hoedanigheid van deken, een register voor de gilde. Hij betaalde daarvoor 2 guldens en 2 stuivers. Dit register is nog in het bezit van de gilde en ontsnapte bijgevolg aan de brandramp van 1904, toen vele andere gildenbezittingen de prooi der vlammen werden.
Op de eerste bladzijde lezen we het volgende:
"Desen boeck hoort toe aen de Generaele Gilde van Ste.-Joris tot Oostmalle. Begonst op den 28en. Aug. 1770 waer in onder andere sijn de naervolgende geëede Guldebroeders, te weten...".
43
Daarna volgt de volledige lijst van de leden: hoofdman, koning, cornet, vaandeldrager, dekens, oudermannen en gildenbroeders.

Het register bevat inschrijvingen vanaf 1770 en tot 1910.
Op een los blad, vooraan in het boek, bevindt zich de "Leijste van de guldenbroeders gemaekt den 23 April 1768...".
44

2.4.5. De Plaetse in 1770
Een plan, opgemaakt door landmeter Anthonissen en waarschijnlijk daterende van 1770, geeft een aantal aanduidingen omtrent het uitzicht van Oostmalle aan het eind van de achttiende eeuw. De fotografie was toen nog niet uitgevonden, maar uit de tekeningen op het plan kunnen we aflezen dat de woningen niet allen van gelijke grootte of even belangrijk waren. De afspanning "de Swaen", met twee schouwen, was duidelijk de voornaamste woning in de Rooistraat. Het centrum van het dorp lag niet op zijn huidige plaats. Een driehoekig plein, "de Plaetse", werd, langs de Noordzijde, begrensd door een dreef met een dubbele rij grote bomen, die de ingang van de kerktoren in rechte lijn verbond met de toegang tot het kasteel; en verder langs de Oostzijde door de Kloosterstraat en langs de Westzijde door de Rooistraat. Aan de kant van de Kloosterstraat stonden drie woningen, waaronder de afspanning "Sint-Huybrecht". Aan de Rooistraat, vroeger Zwanenstraat genoemd, stonden zes woningen, waaronder de aloude afspanning "de Swaen". Ongeveer in het midden van de "plaetse" lag er een grote waterkuil. Daarnaast, aan de zijde van de grote dreef, bevond zich het "Schuttershof" met de doelen.
We bemerken ook op het plan de herbergen of afspanningen "De Wildeman", op het hoek van de Blijkerijstraat, en "'t Sterken" aan de "bane naer Lier".
De schutboom is op het plan aangeduid langs de "bane naer Antwerpen", richting Westmalle (61).

2.4.6. Het einde van het ancien regime is in zicht...
Jozef II, sinds 1780 opvolger van keizerin Maria-Theresia, paste op de Nederlanden een politiek van gelijkmaking toe en wel zonder rekening te houden met bestaande privilegiën en gebruiken.
Hij wilde de geestelijkheid aan de Staat onderwerpen. Dit stuitte natuurlijk op grote weerstand van kerkelijke zijde. Ook de hogere standen vreesden hun voorrechten te verliezen en moedigden de bevolking aan tot verzet tegen de overheid.

De Brabantse Omwenteling in 1789 werd als de verlossing van de gehate maatregelen begroet en vond dan ook een geweldige bijval.
Tijdens de kermisdagen van 1790 werd te Oostmalle de zegepraal op de Oostenrijkers geestdriftig gevierd. Op het dorpsplein werd een vrijheidsboom geplant en de Oostmallenaren dansten er omheen en gaven uitbundig uiting aan hun vreugde. Geldsommen werden ingezameld om kanonnen te kopen voor de vrijwilligers, die in het dorp zelf of in de omgeving werden geronseld, teneinde het patriottenleger te vervoegen.
Maar reeds in 1790 werden de patriotten zonder veel moeite overwonnen door de Oostenrijkers.
Vanaf 1792 herbegon de oorlog tussen de Franse Revolutionaire legers en de Oostenrijkse Habsburgers, waarbij de bezettende troepen op en neer golfden. Op zeker ogenblik lagen er 1.000 man Hessische troepen in het dorp, de generaal logeerde bij de pastoor en de majoor bij de schout. In 1793 eisten de Oostenrijkers 14 Oostmalse pioniers op om verdedigingswerken uit te voeren tegen de Sansculotten.
Na hun overwinning in 1794 op de Oostenrijkers te Fleurus nestelden de Fransen zich definitief in ons land.
Wanneer de Verenigde Provinciën zich, in 1794, terugtrokken, spande men in Oostmalle vier paarden voor de wagen van de Prins van Oranje, de latere koning Willem I in 1813 (62).

Tijdens de september- en oktoberdagen van 1794 brak alhier de cholera uit. Op vier maanden tijd stierven er 63
Oostmallenaren. Gelukkig werd deze kwaal spoedig overwonnen!
Onder het mom van "vrijheid, gelijkheid, broederlijkheid", werden alle bestaande reglementen en wetten afgeschaft en standen onder het volk werden niet meer erkend: iedereen was vrij en allen waren voortaan gelijk, zo heette het! De eigendommen van kerken en kloosters werden in beslag genomen en publiek verkocht. De heerlijkheid en de schepenbank werden afgeschaft, het bestuur werd volledig veranderd. Alles werd op een nieuwe leest geschoeid.
Het Ancien Regime of Oude Regime hield op te bestaan!
Het verdrag van Campo-Formio, dat de Oostenrijkse regering in 1797 sloot met de Fransen, bekrachtigde de aanhechting van ons land bij Frankrijk (63).

2.4.7. De Sint-Ambrosiusgilde
Een groot gedeelte van de oppervlakte van de gemeente Oostmalle bestond eertijds uit heide.Er stonden hier en daar ook lindebomen.
Dit verklaart waarom het imkeren toen een belangrijke productietak uitmaakte. De bijenteelt kende een bijzonder grote bloei in de achttiende eeuw. De meerderheid van de inwoners hielden bijen.
Daardoor ontstonden talrijke bijengilden of St.-Ambrosiusgilden.

De Oostmalse St.-Ambrosiusgilde of de bijengilde bestond ook reeds in 1712.
Ludovicus Paquay, pastoor van Oostmalle, noteerde dat deze gilde jaarlijks op 7 december, feest van de H. Ambrosius, een mis liet opdragen. Die mis moest de zondag daarvoor worden aangekondigd.
Hiervoor betaalde iedere gildenbroeder één stuiver. Meermaals is er ook sprake van feesten met bier en wijn. De St.-Ambrosiusgilde verpachtte tussen haar leden één of meer korven bijen of bijenstokken. Waarschijnlijk is deze gilde teniet gegaan, ten tijde van de Franse Revolutie.
Of er bindingen waren met de Sint-Jorisgilde blijft een open vraag. Een spoor van samenwerking tussen beide gilden hebben we niet gevonden. Elders was dit wel het geval.
In Vlimmeren bijvoorbeeld waren de leden van de schuttersgilde van Sint-Sebastiaan bijna allemaal ook lid van de bijengilde. Bovendien werden daar de verslagen en verpachtingen van de Sint-Ambrosiusgilde ingeschreven in het verslagboek van de Sint-Sebastiaansgilde.

De Oostmalse "biebond" werd heropgericht in 1928, door o.m. Jan Geerts, Isidoor Veraghtert en onderwijzer Jan Smolders. Een prachtig nieuw vaandel werd ingehuldigd in 1933. Tot na de Tweede Wereldoorlog bestond het gebruik dat aan de jonge boeren een korf bijen werd geschonken, op voorwaarde dat ze die na een jaar teruggaven. De zwerm en de honing mocht behouden blijven (64).

2.4.8. Een legendarische hoofdman van de gilde !
Op 7 april 1975 besliste de gemeenteraad van Oostmalle aan een nieuwe straat de benaming Philip Geertsstraat te geven.
Straatnamen kunnen o.m. toegekend worden aan personen die zich zeer verdienstelijk hebben gemaakt in de gemeente, of ook aan figuren die bekendheid verwierven in ons land of in onze contreien. Waarom Philip Geerts voor een straatnaam in aanmerking kwam gaan we even onderzoeken.
Philip Jacob Geerts was te Oostmalle achtereenvolgens schout sinds 1790, maire sinds 1800 en burgemeester van 1815 tot 1832.
Hij was ook hoofdman van de Sint-Jorisgilde van 1789 tot 1832.
Volgens de overlevering was hij een kleine gezette man, met levendige ogen. In alles was hij uiterst doordrijvend, zijn wil was wet.
Het grootste gedeelte van de bevolking droeg hem letterlijk op de handen en 't was helemaal niet uit minachting of gebrek aan eerbied, dat men hem 'burgemeesterke' of 'Geertske' noemde. Voor alles en nog wat kwam men bij hem aankloppen. Hij kende de wetten en de plaatselijke gebruiken door en door en hij was de geëerde raadgever voor de dorpelingen.
Zijn aandenken bleef jarenlang levendig bewaard. Meer dan twintig jaar na zijn overlijden spraken de ouderen nog met eerbied over hem.
Een paar anecdoten over Philip J. Geerts willen we U niet onthouden. Burgemeester zijn in oorlogstijd is nooit een sinecure geweest! Maar toch bleef Philip Geerts de eerste burger van Oostmalle tijdens vier verschillende regimes: het Oostenrijkse regime, het Franse, het Nederlandse en het Belgische vanaf 1830.
De Fransen hadden het vooral gemunt op de kerken, de kloosters en de kastelen. Uit de verkoop van de goederen van geestelijkheid en adel konden ze munt slaan. Gewoonlijk waren de kopers van deze goederen niet van de gemeente. "Zwart goed" kochten onze mensen niet!
In Oostmalle kwamen o.a. ook de houten beelden uit de Sint-Laurentiuskerk onder de hamer. Philip Geerts, de maire van het dorp, ging ook eens luisteren. Kopen wilde hij allerminst en trouwens geen enkele Oostmallenaar zou het gewaagd hebben ook maar één voorwerp, afkomstig uit de kerk of het klooster, te kopen.
Boven de ingang van het koor, op een dwarsbalk, stond een Kalvarieberg: Jezus aan het kruis, tussen Maria en Joannes.
Sint-Jan was al naar beneden gehaald. Toen dit mooi eiken beeld werd opgeroepen bood niemand een stuiver. Een Franse gendarme wilde dan het voorbeeld geven, niemand reageerde en het beeld werd hem voor een belachelijk laag bedrag toegewezen. Dat beviel hem allerminst, want voor hem was het een waardeloos ding. In een Franse koleire trok hij zijn sabel om van Sint-Jan brandhout te maken. Doch Flipke Geerts, klein maar dapper, stond naast hem.
Met een hand als een klauw trok hij de rechterarm van de brutale belhamel opzij, zodat slechts de punt van de sabel de nek van Sint-Jan lichtjes raakte. 'Dat zult ge laten' riep maire Geerts verbolgen uit, 'of ge zult mij eerst het hoofd moeten afslaan!'.
Onthutst door dit onverwachte optreden van de hoogste gezagdrager van het dorp, liet de gendarme het beeld staan en dacht er niet meer aan om het mee te nemen.
Met een kerf in zijn hals heeft Sint-Jan nadien nog 150 jaar in de kerk gestaan - de Oostmalse senioren kunnen dit nog bevestigen - en als er in 1967 geen tornado was geweest, dan stond hij er wellicht nu nog.
47

Na Sint-Jan werd ook de kruislieveheer geveild, maar dat beeld stond nog boven op de balk. Natuurlijk openden de aanwezige dorpelingen hun mond niet en een andere Franse gendarme kocht het Kristusbeeld voor een appel en een ei.
Toen werd de balk verkocht, waarop het kruisbeeld stond. Tot verbazing van iedere aanwezige kocht maire Geerts de balk. Wat ging hij daarmee aanvangen ?
Zijn bedoeling werd echter ras duidelijk. De Franse gendarme kwam met een lange ladder aangedragen en wilde die tegen de balk plaatsen om zijn Kristusbeeld weg te nemen. 'Dat niet!' snauwde Flipke hem toe. 'In naam der wet: die balk is van mij en daar blijft ge af!'. Hoe de gendarme ook aandrong, Geerts bleef onverbiddelijk en de Fransman moest noodgedwongen kruis en beeld op hun plaats laten.
In 1894 werden herstellingen uitgevoerd aan het hoogkoor in de kerk en ook aan de dwarsbalk en de erop staande beelden. Daarop werd de navolgende tekst aangebracht, die er tot in 1967 leesbaar was: 'Dit kruisbeeld heeft Ph. J. Geerts tijdens de Franse Revolutie gered!'.

'Alle goei dingen bestaan in drij' zegt de volksmond. Om dit te bevestigen, vertellen we nog een derde heldendaad van onze sympathieke maire. Het is ongetwijfeld ook zijn 'bravourestukje'.

In maart 1814 waren er gedurende 14 dagen een paar compagnies kozakken in Oostmalle gelegerd: kleine, magere en lelijke mannetjes met half-mongoolse spleetogen en zeer brutaal. Ze waren ook vies en vuil en ze stonken waar ze stonden.
De maire ontving een ellenlange lijst waarop een groot aantal te leveren voorwerpen waren vermeld. 'Ge krijgt twaalf uur tijd om dit alles te leveren en daarbij zult ge ons nog twintig jonge meisjes ter hand stellen!' vertaalde de tolk.
Philip Geerts verschrok en werd bleek als de dood. Dit was al te brutaal en daartegen verzette hij zich met kracht: 'Haver, hooi, stro, kledingstukken, drank en voedsel en wat er nog al meer op die lijst voorkomt, zal ik u leveren in de mate van het mogelijke' beet hij de officier toe, 'maar een handel in vrouwen drijf ik niet. Nooit of nooit zult ge zo iets van mij gedaan krijgen!'.
De tolk vertaalde dit antwoord, waarop de officier enkele barse woorden toesnauwde aan onze maire. 'De commandant beveelt dat gij die vrouwen levert', zei de tolk, 'zo niet wordt gij, maire, aan de hoogste boom van 't dorp opgeknoopt'.
Daarna verlieten beide mannen de ambtswoning. Het besluit van Geerts stond echter vlug vast. Met een koord om de hals gestropt, stapte hij regelrecht en zonder aarzelen naar de verblijfplaats van de bevelvoerende officier.
'Wat wil die man?', vroeg de bevelhebber aan de tolk. 'Zeg aan de commandant dat ik mij kom laten ophangen', zei Geerts met kordate stem, 'want vrouwen lever ik niet!'. De bevelvoerder zette grote ogen op toen men hem het gezegde vertaalde en alle uitleg verschafte. Zoveel durf en heldenmoed had zelfs die kozak niet verwacht. 'Zeg hem dat hij voor mijn part naar de drommel kan lopen!' snauwde hij. Dit antwoord klonk wel als hemelse muziek in de oren van onze moedige maire en hoofdman. Zo heeft Flipke Geerts, na de beelden van Kristus en St.-Jan, ook alle eerbare levende Maria's uit Oostmalle van de schande gered ! (65) De gilde had toen werkelijk een hoofdman om fier op te zijn.

2.5. Oostmalle en de gilde in de 19de eeuw

2.5.1. Het nieuwe regime
In 1800 werd er een volledig nieuw dorpsbestuur aangesteld. De vroegere schout en "agent-municipale", tevens hoofdman van de Sint-Jorisgilde, Philip Jacob Geerts werd als maire aangesteld en de koster-schoolmeester Jaak Frans Vinck werd verkozen als "adjoint au maire" (66).
Onze mensen waren Franse staatsburgers geworden. Zij waren onderworpen aan alle Franse instellingen, wetten en verordeningen. Alle documenten en de briefwisseling moesten in de Franse taal worden opgesteld.
Keizer Napoleon, die het grootste gedeelte van West-Europa bij zijn rijk had ingelijfd, bleef onverdroten oorlog voeren voor de verdere expansie van zijn keizerrijk. Na de rampzalige tocht tegen Rusland in 1812 en de bloedige veldslagen in Duitsland in 1813, werd het voor iedereen duidelijk dat de glorie van de onoverwinnelijk gewaande keizer taande. De aftrekkende Franse legers in 1814 werden op de voet gevolgd door Duitse en Russische legereenheden, die weldra ook onze grenzen overtrokken om Frankrijk te gaan bezetten.
Op 11 januari 1814, na een ernstig gevecht te Hoogstraten, greep er op de Hoogstraatsebaan te Oostmalle een achterhoede-schermmutseling plaats, waarbij de oude afspanning "Den Hert" in vlammen opging. De terugtrekkende Fransen staken op de "Hooiberg" ook twee hoeven in brand.
Daarmee eindigde voor onze gemeente de periode van de Franse overheersing. De kortstondige terugkeer van Napoleon in 1815 liet in ons dorp geen sporen na.

2.5.2. Het Hollands-Belgisch tijdvak
Na de nederlaag van Napoleon ontstond het Koninkrijk der Nederlanden (België-Nederland). Deze nieuwe staat werd opgericht door de "Generale Akte van het Weener Congres" (8 juni 1815), om als een dam tegen Frankrijk te dienen.

Men dacht toen dat het oorlogsspook voorgoed was verdwenen en die rustige tijd bracht meer welvaart: handel en nijverheid herleefden en in onze gemeente kon vooral de landbouw zich verder ontwikkelen.

De nieuw aangelegde kasseiweg Antwerpen-Turnhout, voltooid in 1818, zorgde voor snellere en meer doeltreffende verbindingen met beide steden en met vele Kempense dorpen.

In 1820 besliste de overheid dat de Nederlandse taal moest gebezigd worden bij het opstellen van alle officiële bescheiden.
Na de Franse revolutie werden die documenten in de Franse taal opgesteld.

De dwang door het bewind op verschillende gebieden uitgeoefend en de voorkeursbehandeling aan de Hollanders gegeven stuitten weldra op de tegenstand van een groot gedeelte van de Belgische bevolking.

Toen in 1829 een petitie de ronde deed, waarin de grieven werden opgesomd die de Belgen voelden tegen de Hollandse regering, werd dit middel van protest door een groot aantal Oostmallenaars onderschreven: 157 dorpsgenoten plaatsten hun handtekening onder het verzoekschrift.

2.5.3. Veldwachter Petrus Meeus, staatsgevaarlijk in 1830
In café De Roskam bij Jan Van Gestel, Lierse lei te Oostmalle hadden burgemeester Philip Jacob Geerts, secretaris Jozef Valentijns, veldwachter Petrus Meeus en de jonge graaf de Renesse zich in negatieve zin uitgelaten over het 'Gouvernement'. In dit gezelschap vertoefden ook: notaris Jaspaers, lakenfabrikant Godfried Geerts, Domien Bauwens en advocaat Hermans. De Sint-Jorisgilde was er vertegenwoordigd in de personen van hoofdman Geerts en van gildenbroeder Bauwens. Zij kwamen er bijna dagelijks samen om het plaatselijke en het algemene nieuws te bespreken.
Zij werden aangeklaagd bij de procureur te Antwerpen. Advokaat Hermans, 63 j. en afkomstig uit Doornik, werd ervan verdacht om deze klacht te hebben ingediend. Het gevolg was dat een gerechtelijk onderzoek werd ingesteld. Op 23 september 1830 werd veldwachter Meeus gevangen genomen en naar Antwerpen overgebracht.
Hij werd "aangeklaagd van opstoking tot oproer". Op 5 oktober daaropvolgend werd de veldwachter vrijgelaten omdat "het niet genoegzaam bewezen is dat de aangeklaagde zich aan misdrijf zou hebben plichtig gemaakt" (67).

2.5.4. Na de Belgische onafhankelijkheid
De Oostmalse bevolking was in 1830 gestegen tot 1.054 inwoners.
Met mondjesmaat verhoogde het aantal inwoners van de gemeente: in 1840: 1.056 inw., in 1850: 1.200 inw. en in 1870: 1.116 inw.
Dan daalde dit aantal naar 1.059 inw. in 1880 en 1.033 inw. in 1890. Bij de eeuwwisseling (1900) bedroeg het aantal inwoners van de gemeente: 1.110, zodat er tussen 1890 en 1900 een stijging van het inwonersaantal kon genoteerd worden (68).

In de lijsten opgenomen in het gildenboek vonden we het aantal deelnemers aan de teerfeesten van de gilde, o.a. in 1836: 31, in 1842: 32, in 1843: 41 en in 1864: 56 gildenbroeders.

Op 15 november 1830 werden de notabelen en de vrije beroepen van de gemeente opgeroepen om over te gaan tot de verkiezing van de eerste gemeenteraad in het onafhankelijke België.
Philip Jacob Geerts, gewezen schout en maire, werd verkozen tot burgemeester. Robertus Ghysels en Joannes Bauwens bekwamen de meeste stemmen voor de functies van schepen en werden in die hoedanigheid aangesteld en tot gemeenteraadsleden werden verkozen:
Godefried Geerts, Cornelius Meeus, Petrus Rutten en Joannes Hendrickx (69).
In dit bestuur waren de gildenleden goed vertegenwoordigd, namelijk door hoofdman P.J. Geerts en de gildenbroeders Ghysels en Rutten.

2.5.5. De gilde in 1834
In 1834 vroeg de provinciegouverneur aan alle gemeenten uit zijn provincie inlichtingen over de plaatselijke schuttersgilden.
De volgende vragen werden gesteld:
1. Bestaan er nog gilden in de gemeente ?
2. Wat is hun doel ?
3. Worden er prijzen toegekend bij de jaarlijkse schieting,
waaruit bestaan deze prijzen en wat is hun waarde ?
3. Zouden zij aan grotere prijskampen deelnemen ?

Het gemeentebestuur beantwoordde deze vragen als volgt:
1. "Dat er in de gemeente Oostmalle eene zoogenaemde St. Joris Gulde bestaet."
2. "Haere oogmerk van instelling is niet anders dan slegts twee … dry vastgestelde dagen op het jaer met vermaek, drank en kaertspel door te brengen."
3. "Daer worden slegts alle dry … vier jaeren pryzen uytgegeven, dewelcke met den yzeren kruysboog op doelen of win worden gewonnen; dezelve bestaen uyt tinne talloren van verschillige waerde en soort, de middelmatige prys derzelve word berekend op
acht francs."
4. "Zij worden geensints geroepen tot eenige openbaere kamping, of verlangen tot de zelve geen deel te willen nemen."
In de kolom "opmerkingen" werd nog gesteld :
"De zelve societeyt bezit ook geen jaerlijkx inkomen, alle de te doene onkosten der vermakelijkheden worden door de gulde broeders gedragen" (70)
In 1834 waren Godfried Geerts, burgemeester, en Philip Jozef Geerts, gemeentesecretaris te Oostmalle. Godfried Geerts, °Brecht, 13 januari 1786, bleef slechts twee jaar burgemeester, nl. van 1833 tot 1835. Hij was niet verwant met de vroegere schout-maire- burgemeester Philip Jacob Geerts. In 1835 werd hij als burgemeester opgevolgd door Domien Bauwens.
Philip Jozef Geerts, zoon van de legendarische Philip Jacob, vervulde de functie van gemeentesecretaris vanaf 1833 tot op de dag van zijn overlijden te Oostmalle op 21 november 1840.

Op 23 april 1834 schonk graaf Leonard du Bus een nieuwe standaardwimpel met vaandel aan de gilde. du Bus was hoofdman van de gilde sinds 29 april 1832.

2.5.6. Grote Vaderlandse viering in 1853
Ter gelegenheid van de 18de verjaardag van Z.K.H. de Hertog van Brabant, besliste de gemeenteraad grote vierdaagse feestelijkheden te organiseren op 9-10-12 en 17 april 1853, tot bewijs van de verkleefdheid van de gemeente Oostmalle aan onze vorst en aan gans de koninklijke familie. Als enige plaatselijke vereniging verleende de Sint-Jorisgilde haar medewerking aan deze viering. Op zondag, 19 april werd er een prijskamp ingericht voor de boogschutters op de wip. De volledige bijdrage van de gilde in die viering bespreken we hierna, onder de rubriek "Feesten en plechtigheden"(71).

2.5.7. Nieuwe verenigingen gesticht in de tweede helft van de 19de eeuw
De Sint-Jorisgilde was eeuwenlang de enige vereniging in de gemeente Oostmalle. In de tweede helft van de 19de eeuw kreeg zij echter het gezelschap van andere nieuw opgerichte verenigingen.

Het "Zanggenootschap De Verbroedering" werd gesticht op zondag, 3 januari 1869. Deze zanggemaatschappij was enkele jaren zeer actief, maar ze werd reeds in 1873 ontbonden.
Uit dit zanggenootschap ontstond in 1875 de Fanfare "De Verbroedering". Deze muziekmaatschappij bestaat nog steeds en kan dus in het jaar 2000 haar 125ste verjaardag vieren.
De "Handboogmaatschappij De Wijngaard" werd in 1856 opgericht, in de herberg "De Roskam" bij Van Gestel, aan de Lierse lei. De maatschappij heeft sinds enkele jaren haar activiteiten stopgezet.
Haar laatste lokaal was in café "In de vroege morgen", bij Jef Vrints, Turnhoutsebaan.
De "Handboogmaatschappij Hoop in de Toekomst" werd in 1879 gesticht in het "Hotel De Gouden Leeuw" aan de Hoogstraatsebaan.
Een lid van deze maatschappij, namelijk August Willekens, behaalde tweemaal, in 1953 en 1954, de titel van Belgisch kampioen. Ook de maatschappij "Hoop in de Toekomst" bestaat niet meer.
De boerengilde van Oostmalle werd gesticht op 25 november 1894. De gilde vierde in 1997 (103 jaar na haar oprichting) haar eeuwfeest.
Gedurende gans het jaar 1997 werden uitzonderlijke activiteiten georganiseerd, bekroond op 19 december 1997 met de presentatie van het Jaarboek 1997 van de Heemkundige Kring van Malle, handelende over "Een paar eeuwen landelijk leven".

2.5.8. Op weg naar de eeuwwisseling...
Het winterseizoen 1879-1880 was zeer streng. Mevrouw Meeus-Gavrain schrijft hierover in haar dagboek het volgende: "den winter is zoo hart (sic!) en veel sneeuw, hij lig(t) een tamelijk dik, het vriest zoo (erg) dat de oude manne(n) zeggen dat er in hun leven geen harder winter geweest is. Graaf du Bus heeft om die reden veele deekens en kleederen uitgedeeld...". Burggraaf Bernard du Bus de Gisignies, kasteelheer, hoofdman van de Sint-Jorisgilde, ontfermde zich dus over de noodlijdenden door bedeling van dekens en kledij. In hetzelfde dagboek vinden we ook "januari 1880: de guld gaet stielekens zonder plezier door, behalve een timmerman heeft een tang geplukt en was beslooten een slag te geven maar den katoliek weerde hem af". Als we dus mevr. Meeus-Gavrain mogen geloven was het stil op het teerfeest van de gilde op Verloren Maandag 1880 en maakten de gildenbroeders weinig plezier tijdens dit feest.

2.6. Oostmalle en de gilde in de 20ste eeuw

2.6.1. Pastoor Coomans en de gilde
In een verslag opgemaakt in 1901 schreef pastoor Coomans dat er een "Gilde van Sint-Joris" bestond. "De eereteekens zijn nog behouden. De schoonste schild stelt het wapen der de Renesse, de oude Heeren van Oostmalle, voor. Zij worden heden bewaard ten huize van een lid der Gilde. Het ware te wenschen dat zij eene veiligere bewaarplaats mogten bekomen. Het broederschap vergezelt de twee jaarlijksche groote processiën, met vaandel en Koning bekleed met de schilden. De gilde doet jaarlijksch in 't begin van Januari bij de jaarlijksche tering, twee missen zingen voor hare overleden broeders en zusters, en eene ter gelegenheid van Sint-Jorisdag."

2.6.2. Viering van de 75ste verjaardag van de Belgische onafhankelijk in 1905
De 75ste verjaardag van de onafhankelijkheid van België werd te Oostmalle uitbundig gevierd op 16 juli 1905. Natuurlijk werd de Sint-Jorisgilde gevraagd om de feestelijheden mee op te luisteren.
Zoals het in die tijd gebruikelijk was, werden de plechtigheden geopend met een stoet. Om 10 uur verzamelden de toen bestaande Oostmalse verenigingen op het dorpsplein, samen met de leerlingen van de scholen en de wereldlijke en geestelijhe overheden.
De volgorde van de optocht zag eruit als volgt:
1. De fanfare De Verbroedering, voorafgegaan van een vaandrig te paard, dragende de nationale driekleur, gevolgd van 4 ruiters.
2. De leerlingen van de scholen dragende "vaderlandsche opschriften" en vlaggetjes.
3. De Sint-Jorisgilde.
4. De Handboogmaatschappij De Wyngaard.
5. De Handboogmaatschappij Hoop in de Toekomst, gevolgd van "haar afdeeling Willem Tells zonen: zang".
6. De Veloclub.
7. De Boerengilde.
8. Ambtenaren, de wereldlijke en geestelijke overheden.
9. "De gendarmen en de vrijwillige pompiers: allen in groot uniform".

Na het Te Deum werd de stoet door de overheden in ogenschouw genomen. Burgemeester Van de Mierop sprak een gelegenheidsrede uit. Aan de kinderen werden lekkernijen en koekjes bedeeld.
In de namiddag werd het vaandel van de Boerengilde ingehuldigd.
Advocaat Vrints sprak "op de volksvergadering, die plaats had in het oud gebouw van het klooster Maria Presentatie".
Vanaf 18 u. "muziek en zangconcerten. Algemene verlichting en 's avonds prachtig vuurwerk".
"Het eindstuk in diamantvuur 'Leve België Vrij' vertolkte de innige wenschen van geheel Oostmalle" (72).

2.6.3. Horecabedrijven te Oostmalle in het begin van de 20ste eeuw
In haar dagboek noteerde Mevr Meeus-Gavrain dat er in april 1902 "in Oostmalle wederom een nieuw hotel werd geopend door meester Janssens-De Roover, genaemd Oud Brouwershuis, zoo dat ons Oostmalle nu drij schoon hotels heeft".
Die drie schone hotels waren: het "Oud Brouwershuis", het latere Koninklijk Hotel Brouwershuis, het hotel Sint-Hubertus en het Hotel De Gouden Leeuw.
In het dagboek lezen we ook dat de echtelingen "Goosens" in het jaar 1908 de nieuwe uitbaters werden van het hotel Sint-Hubertus.
In hetzelfde jaar 1908 schreef Mevr. Meeus-Gavrain:
"Er zijn nu in Oostmalle: 52 herbergen, 23 winkeliers, als ook een Gazet drukker; een veearts wort er ook al gevraegt..." Het aantal café's (=7) en winkels is nu beduidend minder.

2.6.4. Prijsschieting in 1908
In de karige verzameling van brieven van de gilde vinden we een afschrift van een brief aan het gemeentebestuur van Oostmalle op 8 juli 1908. We weten niet of de brief werkelijk verstuurd is en of er een antwoord op kwam:
"Mijnheeren,
Wij hebben de eer UEd. ter kennis te brengen, dat de St-Joris-Gilde dezer gemeente eene publieke prijsschieting wenscht in te richten - waaraan ook de vreemde maatschappijen mogen deelnemen - op de nieuwe wip in de warande van het kasteel, nabij de statie van den buurtspoorweg alhier, op zondag 16 Augustus a.s. ter gelegenheid der nakermis.
Te dien einde roepen wij de welwillende ondersteuning in van het Gemeentebestuur, voor het bekomen eener toelaag van b.v. honderd francs, om de onkosten der affichen, premies enz. te dekken.
Vertrouwende op Uwe bezorgdheid voor de belangen der inwoners, hopen wij dat onze ootmoedige vraag gunstig zal ingewilligd worden en (verheugen?) ons met de meeste achting.
Namens het Bestuur der St-Joris Gilde
De Schrijver (L. Janssens) De Hoofdman (J.B. Spruyt)".

We weten ook niet of die prijsschieting wel doorging (we vinden er tenminste niets over in het gildenregister) ... misschien niet gezien in het licht van wat volgt.

2.6.5. Briefwisseling met graaf de Renesse over vaandel en schild
De gilde en de grafelijke familie in deze eeuw

In meerdere artikels over Oostmalle in het begin van deze eeuw wordt door de auteurs verteld dat de toenmalige dorpspolitiek gezien moet worden in het licht van de nasleep van de schoolstrijd van het einde van de negentiende eeuw. Misschien past volgende correspondentie ook wel in dit kader (73).

Van de weinig bewaarde briefwisseling van de gilde is wat volgt misschien wel de meest complete. De schrijver (in 1908) en daarna hoofdman (in 1909) L. Janssens vond het zelfs nodig daaraan een aparte rubriek in het oude gildenregister te wijden.

"Briefwisseling der Sint-Joris Gilde met Mr. Graaf de Renesse-Breidbach wonende alhier en lidmaat en koning onzer Gilde, over 't geven van Vaandel en Schilde.

Oostmalle 27 Juli 1908.

Mijnheer de Graaf, (de Renesse-Breidbach te Oostmalle)

Wij hebben de eer UEd. ter kennis te brengen dat de leden der St.-Joris Gilde dezer gemeente, in algemeene vergadering, gehouden op zondag 26 dezer kennis genomen hebben van de Volmacht, welke UEd. den heer Spruyt, hoofdman der gilde zoudt willen zien toekennen, maar de zegels voor deze volmacht zijn niet onderteekend geworden, aangezien de leden eenparig en op voorhand de voorwaarden wenschen te kennen om daarover te beraadslagen volgens welke het vaandel en de schilde door UEd. zouden geschonken worden.
Met de meeste en oprechte hoogachting.
Namens de St-Joris-Gilde
De Schrijver (was getekend: L. Janssens)
De hoofdman (niet getekend)"

56Dat de hoofdman hier de brief niet ondertekende, hoeft ons niet zo te verwonderen. Het betreft namelijk een afschrift van de werkelijke brief die hij waarschijnlijk wel handtekende. Of was het misschien zo dat de bejaarde hoofdman Spruyt die in december 1908 overleed, reeds aan het ziekenbed gekluisterd was?

Als antwoord op deze brief kreeg de gilde de voorwaarden die de graaf wilde stellen voor het geven van een schild. Deze voorwaarden werden opgesteld door

"mr. René Poncelet, advocaat bij het hof van beroep

Bruxelles, Avenue de Cortenberg 92.

Contrakt
tusschen
1°) Mr. Graaf de Renesse
2°) Mr. Spruyt, voorzitter der schuttersgilde St-Joris te Oostmalle, gevolmachtigde door het hieraangehechte stuk
3°) Mr Mr... leden van het Kerkfabriek Oostmalle
Is overeengekomen hetgene volgt:
A) De eerst ondergeteekende verklaart in eigendom te geven vrij en onbelast voor wat gezegden eigendom betreft, aan de leden der St Joris Gilde die zulks aannemen, een vaandel en een zilveren schilde.
B) Die gift wordt gedaan mits de volgende voorwaarden:
1 ° De voorgemelde voorwerpen en hunne onmisbare aanhoorigheden zullen nooit mogen gebruikt worden in eene vereeniging, noch ter gelegenheid van eenige politieke betooging of dit karakter kunnende hebben.
2° De zilveren schilden die op dezen dag in 't bezit zijn der gilde en ten getalle van ..., ten einde er de bewaring van te verzekeren voor de tegenwoordige en toekomende leden, evenals voor al de inwoners der gemeente, zullen met het vaandel en de nieuwe schilden gegeven door het tegenwoordige contrakt, gedeposeerd worden in de Kerk van Oostmalle, die er de bewaring van zal hebben, en ze af zal leveren aan de Gilde de dagen waarop zij ze zal wenschen te gebruiken voor eene toegelaten betooging.
3° De gezegde voorwerpen zullen dienen voor de parochiale processie en voor alle godsdienstige betooging hebbende een zuiver godsdienstig karakter.
4° De gemelde voorwerpen zullen nooit langer buiten de kerk mogen verblijven dan het noodig is voor den duur van het gebruik dat men er mee maakt.
5° De derde contraktanten verklaren de nederlegging van hetgeen hun wordt toevertrouwd aan te nemen en de bewaring gratis te doen.
Gedaan in drijdubbel afschrift te Oostmalle"

Maar tijden veranderen, de ontvoogding van het gewone volk was volop aan de gang ... en de gilde weigerde de voorwaarden te ondertekenen. Misschien maar goed ook: het oude beeld is toch door de tornado samen met vele andere kunstschatten in de kerk verloren gegaan. Maar dat kon de graaf natuurlijk niet voorspellen. We twijfelen dan ook niet aan zijn goede bedoelingen.
In haar antwoord van 31 juli 1908 van de gilde aan de graaf "bij hoogdringendheid in algemeene vergadering om 8 1/2 ure 's avonds" verwees zij naar artikel 10 van haar reglement en stelt:
"Ingevolge dit artikel zullen de thans bestaande en nog toekomende schilden, welke den "breuk" uitmaken, het eigendom en in bewaring moeten blijven van de Gilde zelve, gelijk het sinds verscheidene eeuwen altijd heeft bestaan."

Nog in het jaar 1908 schonk graaf Maximiliaan de Renesse een nieuw vaandel aan de Sint-Jorisgilde(74).
We bespreken dit bijzondere vaandel nog in een later hoofdstuk.
Maar... de begeleidende brief (op briefpapier met een rood kroontje) was niet mals voor de gilde.
57

"Oostmalle den 2 Augustus 1908

Mijnheeren

Tegelijk met dezen brief zend ik de vlag die ik de Sint Jorisgilde beloofd had in vervanging van diegenen die in 1904 verbrand zijn. Ik wensch dat de gilde onder hare zijden plooiën bloeiën zal, want alles wat de welvaart van Oostmalle en dezen inwoners aangaat, ligt mij nauw aan 't hart.
Wat betreft het art. 10 van uw reglement dat gij mij mededeelt in uwen brief van den 31° July laatst daarover zijn wij in 't geheel niet tot akkoord.
Wanneer ik U vraagde met het oog op de goede bewaring der schilden van ze toe te vertrouwen in de kerk of op 't gemeentehuis waart gij en verscheidene leden het met mij daarover ten volle eens.
Ook was het geene gift aan de kerk dat ik verlangde maar slechts eene bewaargeving; uwe maatschappij was en bleef er de eigenares van, de kerk verworf niets anders dan den last en de plicht der bewaring. Uwe maatschappij bezit geene burgerlijke persoonlijkheid, zoo de meerderheid harer leden of slechts eenige uit de onverdeeldheid der schilden wilden treden zouden deze volgens de wet onvermijdelijk moeten verkocht en alle de herinneringen van het verleden verspreid worden.
Ziedaar wat ik wilde verhinderen. In deze omstandigheden, het art.10 eene doode letter gebleven zijnde (het grootste deel der koningen hebben geene schilde gegeven) en de toekomst mij geen waarborg van bestendigheid biedende, ben ik besloten zoolang dit voortduurt, het kunststuk niet te geven dat ik mij voorstelde u te bieden want ik wilde uwe gilde begiftigen met een kostelijk geschenk op voorwaarde dat het er bleef en dat geen welkdanig oudheidkooper in een min of meer verwijderd tijdstip er wel zou meevaren.
Te dikwijls reeds heb ik te Brussel gildeschilden zien verkoopen of ze voor de vitrienen der oudheidkoopers uitgestalt gezien, om niet te weten dat somtijds den wil van enkelen volstaat om voor een welkdanig genoegen deze kunststukken te verkwisten.
Zoo ik voorheden daarover ten volle gerust ben, de toekomst boezemt mij vrees in.
Tweemaal heeft de gilde mij ongelijk gegeven. Er blijft mij dus niets over dan mij aan uwe stemmingen ten mijnen opzichten een wel gekenmerkt wantrouwen daarstellen
wantrouwen met terugroeping tot de orde van een (dood) artikel dat ik niet volgen wil, heb ik het voorecht, mijheeren, u mijn ontslag te zenden van gildebroeder en tevens verzekernde dat ik u allen en aan elke lid in 't bijzonder mijne beste gevoelens bewaar.

(handtekening) Cte de Renesse Breidbach"

En de gilde antwoordde:

"Oostmalle 17 Augustus 1908.

Mijnheer Graaf de Renesse-Breidbach

Wij hebben de eer UEd. ter kennis te brengen dat de leden der St-Joris Gilde in algemeene vergadering vereenigd ter gelegenheid van St Laurentiusprocessie de hiernavolgende punten hebben beraadslaagd en eenparig tot besluit gekomen zijn UEd. de onderstaande inlichtingen te laten geworden:
1° De leden der St-Joris Gilde van Oostmalle bieden aan M. graaf de Renesse-Breidbach te Oostmalle hunne oprechte en hartelijke dankbetuigingen aan voor het prachtige vaandel dat hij zoo goedwillig aan hunne maatschappij heeft willen schenken in vervanging van degene die in 1904 door eene brand zijn vernield geworden. Deze gift zal in de registers der Gilde aangeteekend worden en evenals M. Burggraaf du Bus de Gisignies die onze Gilde den 23° april 1834 met vaandels had begiftigd, zal hij evenals deze en al zijne mannelijke nakomelingen aanzien worden als deelmakende van onze Gilde en vrij zijn van alle boeten en gelag.
2° De leden willen bovendien aan M. Graaf de Renesse hunne gansche bijzondere blijken van hoogachting en erkentelijkheid betuigen voor de goede wenschen, welke hij hun te deze gelegenheid toezendt, namelijk: "dat de Gilde onder hare zijden plooien moge bloeien en welvarend zijn".
3° Aangaande de goede bewaring der schilden zijn al de leden het met M. den Graaf volkomen eens dat deze nooit mogen verkocht worden of anderszins uit de gemeente verdwijnen. Om zulks te voorkomen vermeldt het reglement "dat de schilden welke den Breuk uitmaken eeuwig aan de St.-Joris Gilde moeten blijven toebehooren, nimmer of nooit door de gildebroers aan niemand mogen verkocht noch afgestaan worden en dat zelfs bij onverhoopte ontbinding der Gilde de Schilden of den Breuk ter bewaring zullen moeten komen van de gemeente in den persoon van het Gemeentebestuur die ze wederom aan eene regelmatig heringerichte St-Joris Gilde zal afstaan, welke de verbintenis zal aangaan de voorschriften van het huidig reglement nopens de Schilden of den Breuk stiptelijk te zullen naleven".
4° Een afschrift van het reglement der Gilde door al de leden onderteekend, zal eerstdaags overgemaakt worden aan het Gemeentebestuur van Oostmalle om te dienen als waarborg voor het eeuwigdurend behoud van den Breuk, zoodat deze kostelijke herinneringen van het verleden nooit zullen kunnen verspreid worden. Een verleden van meer dan drij eeuwen geeft te dien opzichte aan al de Gildebroers een zeer geruststellend vertrouwen in de toekomst.
5° Een vijftal vroegere Koningen hebben nog geene schilden gegeven doch allen zonder uitzondering of hunne nakomelingen zijn reeds lang besloten te zamen de ontbrekende schilden te doen vervaardigen. De oorzaak dat zulks nog niet is geschied ligt hierin dat de persoon M. Grielens van Antwerpen, waarbij de bestellingen vroeger werden gedaan, over eenige jaren overleden is en dat er met de weduwe, die de zaken min of meer heeft voortgezet, er slechts na den 15° September van dit jaar een bepaald akkoord zal kunnen gesloten worden, zoodat deze zaak weldra volkomen zal geregeld zijn.
6° De gildebroers zijn eenparig van gevoelen dat de Gilde zonder het naleven van haar reglement weldra zoude ophouden te kunnen bestaan; het bevat al de gebruiken en overleveringen zooals zij van ouds in voege waren en dus verlangen zij ook er rechtzinnig getrouw aan te blijven.
Aanvaard, Mijnheer de Graaf , de nieuwe betuiging der voortdurende getrouwe hoogachting en oprechte gevoelens van verkleefdheid en erkentelijkheid van al de leden der gilde en van ieder in het bijzonder.
Namens de leden der Sint-Joris Gilde
De schrijver (handtekening L. Janssens) De hoofdman"

Op deze brief kwam geen antwoord. In het register schreef men wel dat de ontbrekende schilden besteld waren en dat een afschrift van het reglement op de gemeente werd neergelegd. Bewijs hiervan is het briefje van de gemeente:
"Het Gemeentebestuur van Oostmalle verklaart bij deze afschrift ontvangen te hebben van het reglement der St-Jorisgilde en zich binnen de palen der wettelijkheid met de uitvoering van art. 10 van gezegd reglement te gelasten.
Oostmalle, den 16 dec. 1908
De Secretaris (handtekening J.B.Meeus)
De Burgemeester (handtekening Van de Mierop)"

Op 6 februari 1909, de hoofdman Spruyt was ondertussen overleden, werd er opnieuw een brief naar de graaf op adres van Wetstraat, 186 te Brussel gestuurd. Daarin werd nogmaals herhaald welke stappen de gilde ondertussen genomen had (bestelling schilden en afschrift van reglement aan de gemeente met akkoord van de gemeente) en werd duidelijkheid aan de graaf gevraagd in verband met zijn ontslag als lid en dus ook als koning. Aanbestedingsdag (19 maart) kwam namelijk in 't verschiet en men wilde weten of er een koningsschieting nodig was. Deze brief werd ondertekend door de schrijver L. Janssens en de deken ("Vr den hoofdman overleden")
Het grafelijk antwoord liet niets aan onduidelijkheid over. Op de briefomslag vinden we: "Monsieur Janssens de Roover, secretaire de la societé St Georges, Brouwershuis, Oostmalle".

"186 Rue de la Loi
Bruxelles
De 9 Februari 1909

Mijnheer de secretaris

In antwoord op uw schrijven heb ik het voordeel U te melden dat ik mijn ontslag handhaaf om de volgende redenen:
1° Het gemeentehuis geeft mij hoegenaamd geen waarborg van zekerheid voor de voorwerpen die er bewaard worden want iedereen gaat er binnen als bij zijn eigen. Herinnert u hoe het vaandel door Burggraaf du Bus aan "de verbroedering" geschonken er werd aan stukken gesneden voor weldra dertig jaren.
2° Na de belofte mij door den betreurden heer Spruyt gedaan, dat zoo ik een vaandel schonk, het zou bewaard worden waar ik wilde en gezien ik verlangde dat het ter kerk bewaard werde, en dat uwe maatschappij tweemaal haar wantrouwen aan de kerk bij stemming heeft te kennen gegeven aan de kerk die voor mij als zedelijke instelling het meeste vertrouwen verdient, kan ik in geweten als kristen geen deel meer maken van een genootschap dat zulke gevoelens uit, want toen ik lid werd uwer societat dacht ik dat het een instelling van vermaak was en dat in uwe vergaderingen allen partijgeest uitgesloten bleef.
Het spijt mij oneindig niet meer te kunnen helpen aan haren bloei en ik bid U, mijnheer de secretaris in de eerste openbare vergadering mijne met redenen gestaafde beslissing aan alle de leden bekend te maken.
(handtekening) Graaf de Renesse Breidbach"

Deze brief kon niet onbeantwoord blijven en we vinden dan ook nog een afschrift van het antwoord van de gilde:

"Oostmalle 19 maart 1909
Aan Mijnheer Graaf de Renesse-Breidbach
Wetstraat 186 te Brussel

Mijnheer de Graaf,

Wij hebben de eer UEd. mede te delen dat de Sint Joris gilde van Oostmalle, in hare jaarlijkse algemene vergadering van heden kennis genomen heeft van uw geëerd schrijven van den 9 Februari ll. waardoor gij uw verlangen uitdrukt dat het nieuwe vaandel door UEd. aan de Gilde geschonken ter kerke zoude bewaard worden en waarbij gij tevens uw ontslag handhaaft als lidmaat en Koning van gemelde Gilde.
Bij de overhandiging van het nieuwe vaandel vankwestie, was er in den daarbijgevoegden brief aan den heer Spruyt, hoofdman, en de leden der St-Joris Gilde, gene spraak van eenige bewaargeving ter kerke en eene voorafgaandelijke verbintenis daaromtrent bestond er evenmin. Uit dien hoofde heeft onze betreurde hoofdman het vaandel tot nader orde bij zich gehouden en de erfgenamen hebben het na zijn overlijden overhandigd aan de Gilde. Vermits gij in uwen laatsten brief uw verlangen meededeelt dat het in de Kerk zou bewaard worden, zoo heeft de gilde daar onmiddellijk aan voldaan.
Aangaande de door UEd. opgegeven redenen voor uw ontslag als lid der Sint Joris Gilde maken de leden de bemerking dat dezelve als nietig moeten beschouwd worden, vermits aan de Gilde gevoelens worden toegeschreven welke geenszins bestaan en die door geene enkele stemming zijn geuit geworden.
Bij de eerste bedoelde stemming betrof het de toekenning aan den hoofdman van eene volmacht op gezegeld papier doch in blanko, dat is zonder aanduiding van eenige voorwaarden of redenen. Eene zulkdanige onderteekening zou ten minste uitzinnig kunnen genoemd worden en daarom ook kon er de Gilde niet in toestemmen hetgeen voorzeker niet als een wantrouwig gevoelen opzichtens de Kerk kan aangerekend worden.
Bij de tweede bedoelde stemming betrof het de eeuwigdurende verzekering van het behouden der zilveren schilden of den "Breuk" binnen de gemeente.
Dan besliste de Gilde enkel het reglement over te maken aan het gemeentebestuur der plaats, waardoor deze bewaring en verzekering volkomen bevestigd wordt.
Nogmaals is er niet de minste kwestie of blijk van wantrouwige gevoelens opzichtens de Kerk, zoodat de opgegeven redenen niet bestaan.
De Sint Joris Gilde van Oostmalle is en blijft evenals voor eeuwen de beschermster van de processie der Kerk en heeft daarom een doorluchtige heilige als patroon; zij is en blijft eene maatschappij van behoud, van orde en regeltucht en daarom is zij getrouw gebleven aan haar reglement, aan de overleveringen en de gebruiken haar voorzaten,
Aanvaard M..."

Dan werd het stil hieromtrent. Er kwam geen schild van graaf de Renesse-Breidbach aan de breuk.

De Eerste Wereldoorlog kwam eraan en alle gildenactiviteiten van 1914 tot 1918 werden stilgelegd.

En kwamen beide partijen gelouterd uit de oorlog? Wanneer zijn de plooien gladgestreken?
In 1922 werd graaf Maximiliaan de Renesse burgemeester van Oostmalle. Als burgemeester kon hij nog moeilijk beweren dat "het gemeentehuis geen waarborg van zekerheid geeft voor de voorwerpen die er bewaard worden".
Wellicht dacht hij aan zijn politieke toekomst als hij de volgende brief schreef:

"Boulevard Saint-Michel, 133
Bruxelles, le 19 avril 1923

… Monsieur Janssens de Roover
Président de la Société St Joris Gilde
Oostmalle

62Mon cher Président,

En réponse … votre lettre du 10 Avril, j' ai l'avantage de vous faire savoir que je suis tout disposé … vous accorder ce que vous demandez et de permettre aux membres de votre Société d' entrer dans l'enclos ou se trouve la perche chaque fois qu'ils désiront tirer … l'arc. Seulement je vous demanderai qu'ils restent le plus possible sur mˆme endroit afin de ne pas fouler la prairie ou mes bˆtes doivent aller pƒturer.
Croyez, mon cher Président, … mes sentiments les plus affectueux.

(handtekening) Ct de Renesse Breidbach"

De gilde kreeg dus toestemming om op de wip te schieten binnen het grafelijk domein. Waarschijnlijk gaat het hier over de wip, reeds vermeld in verband met de prijsschieting van 1908, die stond op de "Hoge Warande", later ook "Bieke's wei" (de weide van De Bie) genoemd, in de buurt van het huidige kerkhof.

Op 10 februari 1932 ondernam de schrijver Henri Bogaerts nogmaals een poging om een schild van de graaf te bekomen. Merk op dat het ondertussen een 'koninklijke' gilde geworden is: zie verder 'briefwisseling met het koningshuis'.
"In naam der Kon. Gilde St. Joris zijn wij zoo vrij U opmerkzaam te maken dat de twee gildebroeders Louis Schrijvers en Louis De Vrij koning der gilde geweest zijnde hunne verplichting volgens het reglement volbrengen met een schild te voegen aan de breuk der gilde.
Daar Mijnheer De Renesse is koning geweest dier Gilde van 1905 tot 1908 zoo twijfelen wij geenszins dat de Burgemeester onzer Gemeente ook zijne verplichting zal voldoen met eene schild te voegen bij die zijner voorouders.
Aanvaard Mijnheer De Renesse op voorhand onze welgemeende dankbetuiging.
(met stempel van Henri Bogaerts 10 fev. 1932 Oostmalle)"

En ja, we vinden een nota in het archief:
"(geen hoofding)
De graaf van Renesse Breidbach zal met genoegen zijn plicht voldoen: een schild te geven aan de St-Jorisgilde.
Hij zal deze onmiddellijk bestellen,
Oostmalle den 21 ste Februari 1932.
(geen handtekening)"

Maar een schild kwam er niet.

*

In 1934 werd graaf Thierry de Renesse, op dat moment burgemeester van de gemeente Oostmalle, als gildenbroeder ingekozen.

Uiteraard lagen alle gildenactiviteiten weer stil gedurende de Tweede Wereldoorlog: op Sint-Jorisdag 1940 werd nog geteerd en pas in 1946 was er op Sint-Jorisdag terug een teerdag. Het register vermeldt ook bij de opsomming van de koningsschietingen "van 1940 tot 1945 oorlogsjaren, in 1941 niet geschoten" en in potlood tussen de lijntjes bijgeschreven "7 juni 1944-1947 Louis Leys".

2.6.6. Naar Durbuy
63Op 27 mei 1958 werd graaf Thierry de Renesse, nog steeds burgemeester, verkozen tot "ere-hoofdman". In hetzelfde jaar schonk de graaf een schild aan de gilde. Het betreft hier dus geen 'koningsschild' maar wel een schild van de erehoofdman met het wapenschild van De Renesse. Voor de beschrijving van dit schild verwijzen we naar het volgende hoofdstuk.

Het bezoek van de gilde aan Durbuy past volkomen in dit kader. Net zoals andere Oostmalse verenigingen bracht ook de gilde een bezoek aan Durbuy (75).

 

64
De zus van burgemeester graaf Thierry De Renesse, Claire de Renesse, was namelijk gehuwd met graaf d'Ursel, kasteelheer in Durbuy. De beschrijving van deze feestdag door gildenschrijver Laurent Fierens in het gildenregister willen we de geïnteresseerde lezer zeker niet onthouden:


"De Kon. St Joris Gilde heeft op de uitnodiging van het Kasteel van Durbuy Graaf D' Urselle-De Renesse en door tussenkomst van Graaf Thierry De Renesse Burgemeester en Ere Hoofdman van de Gilde, op 24 augustus 1958 de reis naar Durbuy gemaakt. De Ere Hoofdman heeft met zijn auto Carlien Mariën-Verbist, 90 jaar oud en 59 jaar in de Gilde medegenomen begeleid door hare dochter Maria, gehuwd met Jan Jordens. Deze is ook de opleidster van de dansgroep.
Daarbuiten zijn er nog 49 leden die de reis hebben medegemaakt."
Verder beschrijft de schrijver Laurent Fierens in zijn eigen typische stijl de ontvangst op het kasteel in Durbuy door graaf d'Ursel en in restaurent La Close door het stadsbestuur. De gilde kreeg van de stad een geschenk, "een Hertje". "De Kadril en de Polka Salowe" werden gedanst. Naar zijn beschrijving te oordelen moet de hoeveelheid voedsel en drank toch wel de grootste verwondering bij hem en de overige gildenbroeders teweeggebracht hebben.

Verder in het register vinden we:
"Woensdag 24 october 1973 is onze Ere-hoofdman graaf Th. de Renesse in het hospitaal te Antwerpen overleden. Zaterdag 27 october is onze Ere-hoofdman onder enorme belangstelling begraven."

2.6.7. Brieven aan het koningshuis

-Briefwisseling tot het bekomen van de titel 'Koninklijke' Gilde

"Ten jare 1930 op 13 Januari 's maandags na Verloren Maandag (gewone teerdag) is aangenomen eene aanvraag tot den Koning te doen om onze St-Joris Gilde te verheffen tot Koninklijken Gilde welke met volledige toestemming is goedgekeurd.
Ziehier de aanvraag!" (gildenregister II, p. 16)

"Aan Zijne Majesteit Albert I
Koning der Belgen te Brussel.

Sire,

Ondergeteekende Hoofdman en Schrijver der oude voetboogmaatschappij St.-Joris-Gulde te Oostmalle, nemen eerbiediglijk de vrijheid zich tot Zijne Majesteit te richten ten einde de gunste te verkrijgen voor hun genoemd gezelschap den titel te mogen voeren van Koninklijke Maatschappij.
Voornoemde maatschappij werd volgens oude oorkonden gesticht rond het einde der vijftiende eeuw en bestond reeds lang ten jare 1523, als Henric van Castele, schout, mayer en stadhouder van den grondheer F. van Renesse, te Oostmalle, in zijne rekening schreef: "gegeven den scutters van den voetboge eene tonne biers 16 st."
De oudste nog bestaande schild, geschonken als breuk of aftredende Koning der Gilde, draagt het jaartal 1599 de 2 July. De Gilde St.-Joris bezit nog 21 zulke zilveren schilden, waaronder zeer schoone en kostelijke.
De Z.E.H. De Molder, pastoor te Oostmalle, heeft eene geschiedkundige proef over genoemde St.-Joris-Gulde opgesteld van af 1523, waarvan, als inlichting, een exemplaar hierbij is gevoegd.
Al de leden der St.-Joris-Gilde, ruim 60 in getal zijn bezield met de beste gevoelens voor Vaderland en Vorst en wenschen vurig dat hunne maatschappij, met den titel van Koninklijke zich moge aansluiten bij de schitterende Feesten voor de viering van 's Lands honderdjarige onafhankelijkheid.
Hopende dat Zijne Majesteit aan hun eerbiedig verzoek zal voldoen, hebben zij de eer zich te noemen,
van Zijne Majesteit,
de zeer ootmoedige en zeer verkleefde dienaars;
Namens de St.-Joris-Gilde
De Schrijver De Hoofdman
(handtekening) H. Bogaerts (handtekening) L. Janssens

(stempel) Seghel van het dorp Oostmalle.
Gezien en echtverklaard door ons burgemeester.
Oostmalle, 15 Februari 1930.
(handtekening) Ct. De Renesse Breitbach

Afschrift gezonden aan Zijne Majesteit Albert I en aan den Heer Gouverneur der provincie te Antwerpen.

De ondergeteekende Van Gestel Richard te Oostmalle bevestigd de echtheid van bovenstaande verklaring gedaan door Hoofdman en schrijver der St.-Joris-Gilde
Namens de Kempische Doelschuttersbond
1ste schrijver
(handtekening) Van Gestel
(stempel) Federatie van den edele handboog Afdeeling:
Kempische doelschuttersbond."

En de gilde ontving een officieel document.
"Kabinet des Konings
Paleis van Brussel
Den 5 April 1930
Weledele Heer Voorzitter,
In antwoord op het verzoek, dat U tot den Koning hebt gericht, heb ik de eer U te melden, dat Zijne Majesteit de Voetboogmaatschappij "Sint Joris-Gilde" te Oostmalle, veroorlooft den titel van Koninklijke Maatschappij te voeren.
Aanvaard, Weledele Heer Voorzitter de verzekering mijner Hoogachting
'S Konings Kabinetsoverste,
(handtekening onleesbaar)"

De gilde stuurde op 28 april 1930 een dankwoord voor deze toekenning aan de koning waarin ze nogmaals de "plechtige verzekering van haren oprechten en diepen eerbied, van hare innige dankbaarheid, van hare standvastige getrouwheid, en de voortplanting dezer hoedanigheden bij hunne familiën, verwanten en vrienden" gaf.

-Rouwbeklag naar aanleiding van het overlijden van Koning Albert I

Op 21 februari 1934 stuurde de gilde een rouwbeklag naar de hofmaarschalk graaf De Patoul naar aanleiding van het overlijden van koning Albert I: "De Koninklijke St.-Joris-Gilde te Oostmalle Provincie Antwerpen pijnlijk getroffen en diep bedroefd door het plotselings verscheiden van haren doorluchtigen en zeer beminden vorst verzoekt U.E.D. aan hare Majesteit de Koningin en hare Koninklijke Hoogheden de betuigingen over te maken van hare ontroerde en diep gevoelde deelneming en van hare onwankelbare verknochtheid aan het Vorstenhuis."

De gilde ontving op 1 maart een telegram van de hofmaarschalk: "De Koninklijke familie in haren zwaren rouw zeer gevoelig aan de betuiging van uwe gehechtheid aan het vorstenhuis geeft mij opdracht U oprecht dank te zeggen."

-Rouwbeklag naar aanleiding van het overlijden van Koningin Astrid

Op 3 september 1935 stuurde de gilde een rouwbeklag in ongeveer dezelfde bewoordingen als het vorige naar het koninklijk paleis naar aanleiding van het overlijden van koningin Astrid.

-Bij de terugkeer van Koning Leopold III in 1950

Op 23 juli 1950, bij gelegenheid van de terugkeer van koning
Leopold III, werden aan de vorst verschillende bloemenruikers
aangeboden door twaalf gemeentelijke verenigingen van Oostmalle
en door talrijke particulieren en kinderen. Op de ruiker van de
Koninklijke Sint-Jorisgilde werd een kaartje gehangen met de
volgende tekst: "Uit blijk van trouw en genegenheid aan Z. M.
Koning Leopold III".

Tot hier de briefwisseling met het koningshuis, die we in het gildenarchief terugvinden.

2.6.8. Tornado

De tornado van 25 juni 1967 zal altijd als een mijlpaal in de geschiedenis van Oostmalle geschreven staan. Zo vinden we deze gebeurtenis natuurlijk ook terug in het gildenleven. Toenmalig schrijver Louis De Gruyter, later hoofdman, schreef er het volgende over:
"Op 25 juni 1967 te 12.30 uur vertrokken 32 gildenbroeders en gildenzusters naar Neder-Over-Heembeek voor het bijwonen van het groot Brabants gildenfeest. Bij aankomst werden we ontvangen door de Heer Verbesselt, opperhoofdman. Na het einde van de optocht door het dorp begaven al de gilden zich naar het feestterrein waar een stevige pint gedronken werd, waar alle gildenbroeders en gildenzusters veel genoegen aan hadden bij zulke warmte. Te 16.30 uur werd met de gildendansen begonnen. Toen onze St.-Jorisgilde hun dans uitgevoerd had, begonnen onze gildenbroeders met de kleine kruisboog hun wedstrijd toen plots het droeve nieuws kwam dat in ons schoon Oostmalle een tornado voorbijgetrokken was welke ongeveer 117 huizen totaal vernielde en een honderdtal zwaar beschadigde waaronder ook de kerk totaal werd vernield. Bij onze gildenbroeders en gildenzusters werden 25 leden geteisterd, waaronder enkele hun huis met de grond gelijk werd gemaakt. Van ons lid Jozef Gyssels (Gyles) werd zijn zoontje Walter (12 jaar) naar het gasthuis te Turnhout gevoerd met afgerukte voet. Dat was de balans die wij te horen kregen bij onze aankomst in ons dorp drie uren nadat wij in Neder-Over-Heembeek vertrokken waren. Drie uren van spanning die onze gildenbroeders en zusters van hun hele leven niet zullen vergeten. En dat ook deze dag bij ons lid Frans Kennis-Druyts de zevende zoon werd gedoopt. En dat juist toen de kleine Boudewijn op het gemeentehuis in het gulden boek werd ingeschreven de orkaan toesloeg. Daardoor werd deze feestdag omgezet in de droevigste dag in de geschiedenis van ons dorp."

Reeds op 28 juni 1967 ontving de gilde volgende brief van de Brabantse opperhoofdman:
"Geachte Heren,
Wij zijn ten zwaarste getroffen door de ramp die u is overkomen te Oostmalle en waardoor u het gildefeest van Neder-Over-Heembeek in zulke omstandigheden heeft moeten verlaten.
Voortdurend wordt er bij ons over gesproken en vragen ons af hoe het bij elkeen van u is gesteld.
Ik weet dat het moeilijk zal zijn ons te antwoorden, maar graag zouden wij vernemen wie van de gildeleden zwaar is getroffen.
Verscheiden gilden uit Brabant hebben me reeds opgebeld om te vragen of ze u soms kunnen helpen.
Wellicht komen wij zondag aanstaande eens naar Oostmalle. Waar kunnen wij u vinden?
Als ware gildebroeders voelen wij met u mede en vragen niet beter dan u te kunnen helpen.
Met welgemeende gildegroeten,
(handtekening) Verbesselt
-De gilde van Oostmalle heeft bij loting de prachtige beker van de Eerste Minister gewonnen."

En er kwam financiële hulp van de Brabantse gilden:

"Hoofdschuttersgilde van Brabant
Thesaurie
Fondsen ingezameld ten voordele van de Sint-Jorisgilde van Oostmalle, ingevolge de ramp van juni 1967.

1 Sint-Sebastiaansgilde Sint-Brixius Rode (Meise) 2.750 fr.
2 Idem Kampenhout 1.000 fr.
3 Idem Neder Over Heembeek 3.000 fr.
4 Idem Zoutleeuw 1.000 fr.
5 Idem Humelgem 1.000 fr.
6 Sint-Pieters Gilde Mazenzele 2.700 fr.
7 Sint-Sebastiaansgilde Duras 1.000 fr.
8 Idem Gooik 1.000 fr.
9 Idem Berlare 1.000 fr.
10 Idem Herne 1.000 fr.
11 Idem Weerde 1.000 fr.
12 Idem Keerbergen 1.500 fr.
13 Idem Wespelaar 1.000 fr.
14 De gilde van Valkenswaard (Nederland) 300 fr.
TOTAAL 19.250 fr.

Deze som van NEGENTIENDUIZEND TWEEHONDERDVIJFTIG franken, werd aan de Sint-Jorisgilde van Oostmalle overhandigd tijdens het groot Brabants Gildefeest te Zoutleeuw op zondag 18 augustus 1968.
Namens de hoofdschuttersgilde
De Thesaurier De Opperhoofdman
(handtekening) J. Van de Velde (handtekening) Dr. J. Verbesselt
Mazenzele Neder-Over-Heembeek."

Het ontvangen geld werd door de hoofdman onder de geteisterde leden verdeeld.

Tien jaar later lezen we in het verslag van de bestuursvergadering van 6 april 1977:
"Dhr. Verbesselt uit Neder-Over-Heembeek schreef een brief met het verzoek om op 26 juni deel te nemen aan het Brabants gildenfeest. Dit gildenfeest valt samen met het gildenfeest in Schoten. Het bestuur is de mening toegedaan dat we moreel verplicht zijn naar Neder-Over-Heembeek te gaan omdat wij daar 10 jaar geleden op het gildenfeest aanwezig waren, terwijl over Oostmalle de tornado kwam. De toen op dat gildenfeest aanwezige gilden hebben onze gildenbroeders en gildezusters die geteisterd waren financieel gesteund. Het bestuur beslist kontakt te nemen met Mr. Van Autenboer en met Andrea Sterckx om advies te vragen."

De gilde heeft met 30 leden deelgenomen aan het Brabants gildenfeest te Neder-Over-Heembeek. Ze danste de "Klapschottish, de Stille Kempen en de Rozenwals" en nam bij het einde van het feest ook deel aan de algemene Polonaise.

Een week later werd er weer "gefeest" naar aanleiding van de "tornado". Na de tornado was er namelijk een verbroedering ontstaan tussen Oostmalle en Boezinge die beiden door dezelfde windhoos geteisterd werden.
"Op 3/7/1977 heeft onze gilde deelgenomen aan de verbroedering tussen Oostmalle en Boezinge. Wij zijn vertrokken om 8 uur 's morgens samen met de voetballers van Oostmalle Sport en de Chiro van Oostmalle, daarbij nog de leden van het actiecommité, de burgemeester Van der Straten Walait en enkele Oostmallenaren, in totaal 110 aanwezigen waarvan 24 gildenleden. Wij werden ontvangen in Ieper omdat Ieper gefusioneerd is met Boezinge. Eerst bezochten wij het oorlogsmuzeum, daarna voerden wij enkele dansen uit op de markt in Ieper, vervolgens werden wij in de stad rondgereden met een autocar. 's Middags was er een diner. In de namiddag was een voetbalwedstrijd voorzien tussen Oostmalle en Boezinge. Deze wedstrijd eindigde op gelijkspel. Na de voetbalwedstrijd was er weer voor eten gezorgd, ditmaal op het gemeentehuis van Boezinge. Daarna wachte ons een grote verrassing. We zouden dansen op de speelplaats van de gemeenteschool. Daar stond dan de bekende dansgroep gereed namelijk de Snoezepoezen van Ieper. Om beurten hebben wij dan gedanst. Als afscheid dansten wij de Stille Kempen en we namen ook alle Snoezepoezen mee in de dans. Ten slotte mochten wij bloemen aanbieden aan de Snoezepoezen en kregen wij ook bloemen aangeboden. Er was dan ook nog een verbroederingsbal voorzien dat duurde tot 23.30 uur waarna we naar Oostmalle zijn teruggekeerd."

Op de tornadoherdenking van 1997, 30 jaar na de tornado, kon de gilde natuurlijk niet ontbreken. Na het opvoeren van enkele dansen werd de trappistenstand met trappist van 't vat door de gildenbroeders en -zusters druk bezocht.

'Tornado' een ramp? Tegenwoordig voor velen 'een feest'.

En 't kan niet op met feesten in Oostmalle:

2.6.9. Salphenkermis
Onder impuls van de toenmalige jeugdraad en cultuurraad trachtten verschillende Oostmalse verenigingen in 1972 de eeuwenoude Sint-Antoniusbegankenis te Salphen met een Salphenkermis nieuw leven in te blazen. De gilde was ook een van deze verenigingen en was er dus vanaf 't begin bij. Reeds de eerste Salphenkermis werd door de dansen van de gilde opgeluisterd.
Zo herinneren wij ons nog dat de gilde bij de stand van de jeugdraad in de garage bij Van den Bosch de pensenkermis kwam opluisteren. Natuurlijk wilden de gildenbroeders en -zusters na dat dansen met hun hongerige magen de jeugd wel steunen. Harry Hendrickx, toen voorzitter van de Oostmalse jeugdraad (ondertussen burgemeester van Malle), was de beulingbakker van dienst. Al gauw raakte de voorraad pensen uitgeput en Jan Van Roey, de medewerker van Harry namens de studentenclub Moemalle (momenteel gemeenteraadslid), was verplicht naar het dorp te rijden om de voorraad aan te vullen. Men zegt dat op die dag mijlenver in de omtrek van Oostmalle bij geen enkele beenhouwer nog een bloedworst te koop was want overal was Jan met zijn "VéWé" geweest.
Plezant was die eerste Salphenkermis zeker wel maar veel opbrengst was er niet want in een later verslag van de jeugdraad lezen we dat "de 3000 fr. die Salphenkermis heeft opgebracht zal gebruikt worden als startkapitaal voor volgend jaar". Kwestie van op voorhand genoeg bloedworst te kunnen kopen ... voor als de gilde weer zou komen.

En de gilde was er weer op 20 januari op Salphenkermis 1973. Op het programma stond na de hoogmis: verkoop van de offergaven, St.-Antoniusvuur, dansen door de St.-Jorisgilde, daarna de gehele dag breugelkermis en 's avonds boerenbal. De gilde werkte dat jaar samen met de K.W.B., de fotoclub en de harmonie om een stand in de boerderij van Schoenmaekers, die leeg stond, uit te baten. Het bracht voor de gilde 6150 fr. op.

Salphenkermis: 19 januari 1974: opbrengst voor de gilde: 4.805 fr.

In het verslag van de werkgroep Salphenkermis van de culturele raad van 30 augustus 1974 lezen we:
"Zijn de problemen van de St.-Jorisgilde waarvan de leden voor de stemming zorgen, en dus over onvoldoende helpers beschikken om een eigen stand te houden, oplosbaar door een tombola bvb. poney, of de verkoop van lintjes?"
De samenwerking stond toen namelijk ter discussie omdat ondanks grote inspanningen, de opbrengst voor de verenigingen maar pover was. In de vergadering van 8 oktober 1974 hield de toenmalige voorzitter van de Salphenwerkgroep, G. Lenaerts, die de fotoclub vertegenwoordigde maar tevens gildenbroeder is, een pleidooi voor het "behoud van de geest van Salphenkermis en dat in die geest niet het financieel aspect primeert".

Tijdens de Salphenkermis van 1975 (18 januari 1975) en 1976 werkte de gilde dan ook samen met de fotoclub en de bouwcommissie van jeugdclub Malmejo voor de uitbating van een tent.

Op de werkgroep Salphen van 30 september 1976 werd de gilde vertegenwoordigd door hoofdman A. Canters en koning W. Kennis. Uit het verslag halen we:
71
"Vanaf 1977 wenst de gilde zelfstandig een stand uit te baten op de plaats die vrijgekomen is door het forfait van harmonie en K.W.B.
Eetwaren: de St.-Jorisgilde wenste fritten te mogen bakken. Dit was vanaf het herleven van de Salphenfeesten al afgekeurd, maar een beslissing kan herroepen worden. Toch menen de aanwezigen dat fritten rechtstreeks ten nadele van de wafels zouden komen, die vanaf het eerste jaar al bestaan, en ook van de varkenspoten en van het stoofvlees. Ook vrezen zij dat Salphen dan een "frietjeskermis" zou worden. Zij vragen aan de St.-Jorisgilde iets anders te zoeken... De afgevaardigden van de St.-Jorisgilde zullen op de volgende vergadering hun beslissing mededelen, waarschijnlijk brood met kop of kaas."

De nieuwe schrijver van de gilde Gust Jordens (momenteel hoofdman) schreef over die Salphen 1977 in het gildenregister:
"Op 15 januari werd het feest van Sint-Antonius gevierd te Salphen. Onze gilde had voor het eerst zonder medewerking van een andere vereniging een tent geplaatst. Na de H. Mis om 11 uur werd begonnen met de jenever leeg te drinken.
(Op 7 januari waren namelijk 8 nieuwe leden ingekozen die allemaal met jenever trakteerden, zodat beslist werd wat voor Salphen over te houden.)
Daarna werden enkele gildendansen uitgevoerd in een weide naast de tent. Spijtig van het slechte weder, het regende pijpestelen. Maria Mariën, echtgenote J. Jordens, die dit jaar 50 jaar in de gilde is, trakteerde alle gildenzusters en gildenbroeders op koffie met brood en toespijzen. Er werden haar bloemen overhandigd door verschillende mensen. Van de gilde mocht zij een tinnen schotel in ontvangst nemen. Na het feestmaal werden door onze dansparen en door enkele dansparen van de St.-Sebastiaansgilde van Westmalle, welke ook naar het feest gekomen waren, enkele gildendansen uitgevoerd. Onze muzikant, Karel Van Uytven, speelde de ganse namiddag dansmuziek. Om zeven uur 's avonds begon het eigenlijke bal met een dansorkest. Het bal kende een geweldig succes. We hadden gezorgd voor ongeveer 300 stoelen waarvan geen enkele onbezet bleef. Al onze gildenbroeders en -zusters hebben zich werkelijk ingespannen en hard gewerkt om zoveel mogelijk geld in kas te krijgen. Het einde van dit Salphenfeest was om half vier 's morgens en we hebben er toch wel wat aan verdiend."

Tijdens de Salphenkermis van 12 januari 1980 kon men "Bij de Guld" voor het eerst mosselen komen eten. Het verslag in het gildenregister is typerend voor de volgende Salphenkermissen:
"Zoals altijd werd in de dagen vooraf de tent gezet en alles in orde gebracht om het feest te doen lukken. Voor het eerst zouden we ook mosselen verkopen. We kochten 300 kg mosselen welke de dag voor de kermis moesten zuiver gemaakt worden en waaraan dus heel wat werk was.
Het was zeer koud maar schoon weer op zaterdag 12 januari 1980.
's Morgens om 10 uur waren al onze dansers en helpers zoals altijd paraat in onze tent. Na de H. Mis in het kapelleke dansten we naar onze tent nadat we de traditioneel geworden borrel jenever gedronken hadden. We konden onderweg echter maar één dans doen omdat het voor onze muzikant te koud was om te spelen.
In onze tent hebben we dan nog verschillende dansen uitgevoerd en zoals steeds kwam er een sliert volk mee in onze tent binnen. Na het dansen werd dan tot 13 uur orgel gespeeld door Peter Jordens. Vanaf 13 uur hadden we een orkestje uit Pulle welke gedurende de ganse namiddag de stemming in de tent hield. Om 17 uur kregen we het bezoek van de St.-Jorisgilde uit Rijkevorsel welke in onze tent enkele gildendansen uitvoerde. In de namiddag heeft onze dansgroep een bezoek gebracht aan de drie andere tenten welke op de kermis stonden. In elke tent werden een paar dansjes gedaan.
De verkoop van onze mosselen werd intussen een succes en het bleek toen al dat we al onze mosselen zouden kunnen verkopen.
Om 19 uur 's avonds begon ons groot orkest De Timebreakers te spelen en de tent liep vol volk. Het was zelfs zo dat onze gar‡ons met moeite konden werken. Om 3.30 uur 's morgens bleek dat heel onze voorraad bier opgebruikt was en waren wij verplicht het orkest stil te leggen. Wij verkochten zowat 70 broden, 300 kg mosselen, 60 liter soep, 36 flessen jenever en ongeveer 1.200 liter bier. Op het einde waren al onze helpers uitgeput van het werken. Op zes uur 's morgens konden wij onze tent sluiten en om 10 uur zijn wij opnieuw begonnen met de tent af te breken."

Volgende groepen brachten in de volgende jaren een bezoek aan de tent van de gilde op Salphenkermis:
17 januari '81: Koninklijke fanfare de Verbroedering uit Oostmalle en Sint-Sebastiaansgilde van Merksplas
16 januari '82: fanfare de Lindekring uit Zoersel, fanfare de Verbroedering uit Oostmalle, harmonie Broederband uit Rijkevorsel, Sint-Sebastiaansgilde uit Merksplas en Sint-Jorisgilde uit Kalmthout.
73

Het scheelde geen haar of de Salphenkermis van 14 januari 1984 moest zonder een tent van de gilde doorgaan. De wind kwam stokken in de wielen steken. Het was bijna onmogelijk een tent recht te krijgen. In 1993 waren de tenten zelfs gaan vliegen en moesten er andere tenten gehaald en opgetrokken worden.

De laatste jaren wordt er nog één misviering in de kapel van Salphen tijdens de Sint-Antoniusbegankenis gedaan. Omdat de kapel te klein is, wordt de gilde door enkele gildenleden tijdens deze misviering vertegenwoordigd maar de volledige gilde staat na de mis steeds paraat rond de kapel voor de verkoop van de offergaven.
Na het nuttigen van de traditionele borrel zorgt de gilde mee voor de nodige sfeer tijdens de verkoop.
Zo kwam het hoogste bod op het eerst gesigneerde flesje van de "Salphendruppel" die ter gelegenheid van de twintigste Salphenkermis werd verkocht, natuurlijk van de gilde. Het dure kleinood siert nu nog het buffet van de toog in het gildenlokaal.
Een jaar later vonden de gildenbroeders dat de verkoop te vlug voorbij was en schonken dus ook nog een reeds aangezette fles jenever. Iedereen dacht dat de gilde die fles wel terug zou kopen en ging gerust aan het bieden. Maar het was Georgette Stoffels-Plompen, de echtgenote van de roeper van dienst, die de fles "aan haar broek hield".
Toen "den Grooten Buurt" in 1993 met levende biggen ten offer kwam, waren het natuurlijk weer gildenbroeders die het hoogste gingen bieden. Het werd later in het jaar een gezellig feest voor alle Salphenhelpers met "Liesje Guld", zoals die big gedoopt werd, op de barbecue.

In 1996 werd de tent "Bij de Guld" een beetje anders opgesteld: de togen kwamen in het midden zodat het gar‡onwerk wat verlicht werd. De topopbrengst van dat jaar kon gebruikt worden voor de verfraaiing van het ondertussen 10 jaar oude gildenlokaal.

Nu reeds zijn bestuurslid Marcel Peeters en zijn helper Luc Kennis voor de gilde druk in de weer om Salphenkermis 1999 te organiseren.
74

Naar boven