logo gilde

III - FUNCTIES IN DE GILDE

III. FUNCTIES IN DE GILDE

3.1. Bestuur van de gilde
De interne organisatie van een gilde is overal ongeveer hetzelfde.
Aan het hoofd ervan staat een hoofdman, voor heel het leven gekozen. Hij wordt bijgestaan door de deken(s), door de koning van de gilde, die zijn waardigheid put uit zijn schutterskunst bij de koningsschieting, twee tot vier oudermannen, een vendelier of alferis, een schrijver of secretaris. Verder zijn er nog ondergeschikte dienaars: een wimpelier, een tamboer, een knaap, een speelman...
Het reglement van de Oostmalse Sint-Jorisgilde van 23 april 1891 vermeldt in artikel 3, dat "de overheid van de gilde" bestaat uit:
de hoofdman, eventueel een erehoofdman, de koning, de deken en de onderdeken, de ouderlingen, de vaandrig, de schrijver of secretaris, de knaap of tamboer. Tijdens een groot gedeelte van de 19de eeuw was er ook een onderhoofdman. Deze functie wordt in het reglement van 1891 niet meer vernoemd.

De verkiezingen voor de bestuursfuncties, de aanneming van nieuwe leden alsook "bijvoegingen aan de gewone gebruiken der gilde", geschiedden door de leden, bij geheime stemming, met erwten en bonen. Om geldig te kunnen stemmen moesten ten minste de twee derden der mannelijke leden aanwezig zijn. Besluiten strijdig met de bepalingen van het reglement -van 1891- waren ongeldig.
(art. 4). In de vorige eeuwen konden vele personen niet lezen en niet schrijven. Is dit de reden waarom er gestemd werd met erwten en bonen ? Alhoewel die reden thans niet meer opgaat, is de traditie nog steeds van kracht en wordt er in onze Sint-Jorisgilde nu nog op dezelfde wijze gestemd om nieuwe leden te kiezen.

Momenteel wordt het bestuur van de gilde, die een V.Z.W. geworden is, gevormd door de hoofdman, schrijver, deken, enkele bestuursleden, de koning en eventueel de keizer. De bestuursleden worden bij geheime stemming gekozen tijdens de algemene vergadering op Verloren Maandag. Het bestuur is thans samengesteld als volgt: hoofdman August Jordens, schrijver Stefaan Wouters, deken Ward Kennis (die ook de huidige koning is), bestuursleden: Mon Hellemans, Paul Harts, Marcel Peeters, Marc Van Tichelen, Jo Boenders en Rob. De Gruyter.

3.1.1. De hoofdman
In de 16de en de 17de eeuwen vervulden de plaatselijk heren, de graven de Renesse, meestal de functie van hoofdman van de gilde.
Tijdens de 18de eeuw waren dat de schouten van het dorp of de rentmeesters van de grafelijke familie. In de 19de eeuw werd er, volgens het register van de gilde, terug aangeknoopt met "de aloude gewoonte der 16de eeuw" en werden de burggraven du Bus de Gisignies tot hoofdman van de gilde gekozen. Ook twee burgemeesters bekleedden tijdens de 19de eeuw de hoogste functie in de gilde.

Het reglement van 1891 bepaalt dat de hoofdman gekozen werd door de leden, bij algemene stemming, op Sint-Jorisdag, 23 april, onmiddellijk na de mis. Bij zijn verkiezing was hij verplicht de gilde een dag te trakteren in de gildenkamer en de gildenvrouwen in zijn huis. In het reglement staat dat deze verkiezing geschiedde "volgens oud gebruik". Daaruit kunnen we besluiten dat dezelfde procedure vroeger ook reeds werd toegepast.

In de twintigste eeuw was het vaak niet meer mogelijk te wachten tot 23 april om een nieuwe hoofdman te kiezen. Er werd dan ook vaak afgeweken van deze datum en sinds de veranderde visie op de aanwezigheid van de gildenzusters gebeurde de traktatie van de nieuwe hoofdman meestal voor de ganse gilde en niet meer voor mannen en vrouwen apart.

Lijst van de bekende hoofdmannen.

1540-1561 Jan van Renesse,
Na het overlijden van zijn vader werd hij in 1538 heer van Oostmalle en drossaard van Breda.
Jan van Renesse huwde in 1530 met Elisabeth van Nassau,natuurlijke dochter van Graaf Hendrik van Nassau. Vele hoge bezoekers werden in die tijd ontvangen op het kasteel van Oostmalle. Prins Willem van Oranje was meermaals te gast op het Oostmalse hof. Keizer Karel V vereerde de grafelijke familie met een paar bezoeken aan het kasteel in 1545 en in 1548.
Jan van Renesse schonk in 1540 aan "den schutters van den voetboghe doen Bernaert den papegay uyt den naem van mijnen heer
af geschoten hadde 3 tonne biers en voer elc tonne betaelt XVI stuyvers" (76).

1596-1599: Frederik de Renesse
Als vierde zoon van Jan, erfde hij de titel van heer van Oostmalle en deed het verhef op 28 juli 1561. De nagedachtenis van Frederik en van zijn echtgenote Helena Torck blijft in Oostmalle bewaard, dankzij hun mooie zwarte praalgraf, dat eertijds in de kerk stond en nu onder de St.-Laurentiustoren is ingemetseld.
Hij was, als hoofdman der St.-Jorisgilde, in 1599 vrijgevig, en Jacobus De Schryver, rentmeester betaalde "voor den Heer bier ten huyse van Nicolaes Bervoets op den papegai dach voor hooched.
gemaeckt, en hoetman is van de gulde 5 guld. 10 st."(77).

+/-1612-1628? Willem van Renesse
Hij was een zoon van Frederik en van Helena Torck en hij was de laatste heer die het kasteel nog permanent bewoonde. Hij deed het verhef van Oostmalle op 8 februari 1612.
Willem van Renesse was zeer volksgezind. In 1619 kroonde hij zich tot koning van de St.-Jorisgilde door het afschieten van de koningsvogel op papegaaidag. Hij stierf in februari 1630.
Een afdoend bewijs, waaruit moet blijken dat hij hoofdman van de gilde is geweest, hebben we niet gevonden.
Zijn weduwe Margareta van der Aa van Renesse (+1635) schonk in 1631 nog een "vendel" aan de gilde, zoals blijkt uit de rekening van dat jaar opgemaakt door schout en rentmeester Dirk Bosch.

1665 Andreas Bervoets
In 1665 was Andreas Bervoets hoofdman en "Jan Jordens dekens Machiel de Vrij, Gommaer Ghysels. In 1666 koninck Claes Mertens, Jan Jordens, Adriaan v.d. Kieboom, dekens, Secretaris And. M. Allaerts (78).

1768-1770 Natalis Fr. Spirlet
In de lijst van de gildenbroeders opgemaakt de 23ste april 1768 wordt Natalis Fr. Spirlet vermeld als "hooftman". Op die lijst komen in totaal 42 gildenleden voor. Het dorp telde 744 inwoners, verdeeld over 158 huisgezinnen. Dus van iets meer dan 1/4e. van de huishoudens was een gezinslid vertegenwoordigd in de gilde.
Het is mogelijk dat Spirlet reeds voor 1768 hoofdman was.
Bij gebrek aan geschreven documenten kunnen we hierover geen uitsluitsel geven.
Natalis Spirlet werd in 1741 schout van Oostmalle. In 1771 werd hij zwaar ziek. Na die datum is over hem in het Renesse-archief niets meer te vinden. Waarschijnlijk vertrok hij uit Oostmalle, want ook in de parochieregisters is zijn naam niet terug te vinden, zodat hij niet overleden is in onze gemeente.

1770-1783 Godefridus Geerts,
"secretaris deser heerlijckheyt ende hooftman deser gilde van Oostmalle gecosen op den 14 july 1770".

Hij werd op 26 juni 1734 in Retie geboren. Op 21 november 1763 huwde hij te Oostmalle met Maria Antonia Van Reuth, °Oostmalle op 18 juni 1733. Als huwelijksgetuigen fungeerden Antonius Ludovicus Spirlet, broer van de schout van Oostmalle en de ongehuwde broer van de bruid Philippus Jacobus Van Reuth, de gekende baas uit "De Keyser aen de Plaetse".
Hun zoon Philip Jacob werd hoofdman van de gilde in 1789 (79).
Hoofdman G. Geerts overleed te Oostmalle op 4 februari 1783.
Er wordt nog een 'staf' van hoofdman Geerts bewaard in het gildenlokaal. Bovenaan op een cirkelvormig handvat is de afbeelding 'Sint-Joris verslaat de draak' aangebracht en rondom het opschrift: "G. Geerts, Secris, Rentmr. ende hooftman der Gilde in (Baro)nie van Oostmal".

1783-1788(?) A. Van Cantfort
Na het overlijden van Godefridus Geerts werd J. A. Van Cantfort aangesteld als rentmeester van de grafelijke familie.
Hij ondertekende, in zijn hoedanigheid van hoofdman, de gildenrekening van Sint-Jorisdag, 23 april 1783. De vorige rekening, 23 april 1782, werd nog ondertekend door hoofdman G. Geerts. Over Van Cantfort vinden we verder geen spoor in het gildenboek.
In 1790 werden de goederen van schout en rentmeester Van Cantfort aangeslagen. Dat gebeurde op verzoek van de weduwe de Renesse, omdat Van Cantfort verdwenen was met de papieren en het geld van de overleden Graaf Jean-Louis de Renesse.

1789-1832 Philippus Jacobus Geerts
In het gildenboek werd op Sint-Jorisdag 1789 een lijst van de gildenleden ingeschreven. De hoofdman, koning, cornet en alferis worden in die lijst niet met naam vermeld, maar wel als: "den hooftman, den coninck, den cornet, alferis". Daarna volgen de namen van 54 gildenbroeders (paginas 45-46-47). Op pagina 48 vinden we nog drie namen, waaronder twee van overleden leden.
De onkosten van Sint-Jorisdag 1789 werden betaald door 61 leden, een record-aantal.
Tot in het jaar 1836 werden de rekeningen, vermeldingen van teerfeesten e.a. niet meer ingeschreven in het register van de gilde. De woelige tijden van de Brabantse omwenteling, de Franse overheersing en de nasleep daarvan zijn hiervoor ongetwijfeld de oorzaak. De aanbestedingen van het gildenlokaal komen wel voor in het register. Het is wel eigenaardig dat die inschrijvingen voorkomen op de andere zijde van het gildenboek, dus volledig gescheiden van de rest.
Philip Jacob Geerts was de hoofdman van de gilde in deze moeilijke tijden. De aanvang van zijn beleid kondigde zich zeer beloftevol aan. Nooit waren de gildenleden beter vertegenwoordigd dan op de viering van Sint-Jorisdag 1789. Alles wees erop dat er voor de gilde een heerlijke tijd op komst was. Oorlogen en bezetting kwamen echter roet in het eten gooien.
Deze legendarische figuur heeft de gemeente Oostmalle en ook zijn gilde heelhuids naar een nieuwe, vredevolle, rustige tijd geloodst. Zijn afstammelingen bepaalden nog vele decennialang mede het openbare leven in de gemeente.
Philippus Jacobus Geerts overleed te Oostmalle op 18 maart 1832 (80).

1832-1849(?) Leonard du Bus de Gisignies (burggraaf)
79Leonard du Bus de Gisignies werd in 1832 lid van de gilde. Hij werd onmiddellijk tot hoofdman verkozen, als opvolger van P. J. Geerts.
Op 29 april 1832, "de aloude gewoonte navolgende der XVIe eeuw", werd graaf Leonard du Bus de Gisignies tot hoofdman gekozen. Op 23 april 1834 schonk hij een standaardwimpel met vaandel (81).

Burggraaf Leonard du Bus de Gisignies kocht het kasteel en het domein de Renesse in oktober 1830. Hij liet het vervallen kasteel heropbouwen en ook het park aanleggen, naar het type van een Engelse kasteeltuin.
Leonard du Bus werd geboren te Dottenijs op 28 februari 1780.
Hij was o.a. gouverneur van de provincie Antwerpen van 1820 tot 1823 en vanaf 1826 tot 1830 gouverneur-generaal of onderkoning van
Nederlands-Indië. Hij overleed in zijn kasteel te Oostmalle op 21 mei 1849.

1853-1870 Dominicus Franciscus Bauwens,
Hij werd op 9 mei 1795 in Oostmalle geboren en hij stierf in zijn geboortedorp op 24 maart 1870. Hij was een zeer belangrijke figuur in Oostmalle. Achtereenvolgens was hij: toezichter bij het Beheer van Bruggen en Wegen, gemeentesecretaris van Zoersel van 1820 tot 1833, gemeenteontvanger van Westmalle van 1823 tot 1831 en van Oostmalle van 1827 tot 1833. In 1833 werd hij als gemeenteraadslid verkozen te Oostmalle, hij werd er schepen in 1833 en vanaf 1835 burgemeester. Hij bleef burgemeester van Oostmalle tot 1870, jaar van zijn overlijden. Ook was hij actief in de burgerwacht en het Zanggenootschap De Verbroedering, waarvan hij tot eerste erevoorzitter werd verkozen (82).
In 1823 werd hij lid van de Sint-Jorisgilde, cornet van de gilde van 1823 tot 1845 en hoofdman van 19.3.1853 tot op 24 maart 1870, datum van zijn overlijden.

1870-1877 Henri Boon
Hij werd op 18 augustus 1820 te St.-Joris Weert geboren. Op 21 april 1852 huwde hij te Oostmalle met Maria Theresia Valentijns, dochter van geneesheer Josephus Valentijns en van Constantia Josepha Geerts. Zijn vrouw was een kleindochter van de legendarische Philip Jacob Geerts, gewezen burgemeester van Oostmalle en gewezen hoofdman van de gilde.
Henri Boon was geneesheer van beroep. In 1869 was hij medestichter van het Zanggenootschap De Verbroedering te Oostmalle, waarvan hij ook de eerste voorzitter werd (83).
Op 23 april 1870 werd hij verkozen tot hoofdman van de gilde en hij behield deze functie tot op de dag van zijn overlijden, 16 november 1877.

1878-1891? Bernard du Bus de Gisignies (burggraaf)
Na het overlijden van Henri Boon moest er een nieuwe hoofdman worden gekozen. Op Verloren Maandag, 7 januari 1878, werd daartoe overgegaan. Bernard du Bus behaalde 28 stemmen voor deze functie en L. Spruyt 5 stemmen.
Burggraaf Bernard Daniel du Bus de Gisignies werd op 7 oktober 1833 te Sint-Joost-ten-Node geboren. Hij erfde het kasteel van Oostmalle. Uit zijn huwelijk met Henriette Mosselman du Chenoy werd één dochtertje geboren, Isabella du Bus de Gisignies.
Isabella huwde op 29 december 1896 met graaf Maximiliaan de Renesse. Het kasteel kwam alzo terug in het bezit van de familie de Renesse, de vroegere heren van Oostmalle (84).
Burggraaf Bernard du Bus was burgemeester van Oostmalle van 1870 tot 1879 en van 1885 tot 1891. We weten niet tot op welke datum hij hoofdman van de gilde is geweest. J.B. Spruyt werd op 23 april 1888 tot onderhoofdman gekozen, "mits dat den Edelen heer Graaf du Bus hoofdman is". Deze vermelding in het register doet ons vermoeden dat du Bus van 1878 tot 1879 en van 1885 tot 1891 hoofdman van de gilde is geweest, t.t.z. tijdens de perioden dat hij ook burgemeester van Oostmalle was.
Hij overleed te Brussel op 17 februari 1917.

1880 Frans Verheyen.
In een lijst opgesteld op St.-Jorisdag 1880 staat achter de naam van betrokkene:"hoofdm.". Het is best mogelijk dat Verheyen slechts tijdelijk deze functie uitoefende, tot de terugkeer van burggraaf du Bus. In 1886 werd een nieuwe lijst van de gildenleden ingeschreven in het register. In die lijst volgt achter de naam van Verheyen de vermelding "hoofdman", en nadien werd er bijgeschreven "onderhoofdman". We veronderstellen dat du Bus vanaf 1885 de functie van hoofdman terug opnam. We hebben in het gildenboek vruchteloos gezocht naar de bevestiging van voormelde vermoedens.

1891-1908 Jan Baptist Spruyt
Hij werd op 21 november 1824 te Oostmalle geboren, als zoon van Carolus Josephus Spruyt, lid van de gilde van 1823 tot 1833, en van Theresia Geerts. Zijn moeder was een dochter van burgemeester Philip Jacob Geerts.
Jan-Baptist Spruyt was maalder van beroep en woonde op het gehucht Moleneind bij de houten windmolen, tegenover het gebouwencomplex van de speeltuin 'Vierwinden'(85).
J.B. Spruyt was lid van de gilde vanaf 1863 en koning van 1874 tot 1883. Op 23 april 1888 werd hij verkozen tot onderhoofdman, "mits dat den edelen heer Graaf du Bus hoofdman is".
De verkiezing van Spruyt tot hoofdman hebben we niet gevonden.
In 1891 ondertekende hij het reglement in de hoedanigheid van hoofdman. In een lijst, opgemaakt in 1903, werd achter zijn naam ook de functie vermeld, namelijk: "hoofdman". Vermoedelijk was hij onderhoofdman van 1888 tot 1891 en hoofdman van de gilde van 1891 tot op de dag van zijn overlijden.
Toen hij een punt zette achter zijn beroepsactiviteiten verhuisde hij naar het centrum van de gemeente Oostmalle, waar hij in zijn woning Lierselei, wijk 4, nr. 12, overleed op 1 december 1908.

1909-1940 Louis Janssens
Het register van 1909 begint met een prachtig verslag van de kiezing en inhuldiging van de nieuwe hoofdman op 26 april 1909:
"In December 1908 overleed de Heer J.B. Spruijt, sedert 1888 (sic) Hoofdman der St. Joris-Gilde van Oostmalle.
Hij was de Gilde met hart en ziel verkleefd en schreef zelfs in zijn eigenhandig testament, dat na zijne dood een perceel gronds, gelegen te Oostmalle, aan de St. Joris-Gilde zou toebehooren.
Daar de Gilde volgens de wet geene burgerlijke persoonlijkheid genoot en dus niet wettig was erkend, kon zij den grond niet wettig erven.
De Heer L. Janssens, Secretaris der Gilde, heeft alle mogelijke pogingen aangewend, om van de erfgenamen, ofwel het stuk gronds voornoemd, ofwel de som gelds van de verkoop te bekomen, doch alles te vergeefs.
Aan het graf van den Heer Spruijt, heeft de Heer L. Janssens, Secretaris in naam der Gilde aan den betreurden Hoofdman, eenen hartroerenden afscheidsgroet gebracht.
De Kiezing van eenen nieuwen Hoofdman werd uitgesteld tot op St. Jorisdag 23 April 1909.
Deze dag , een vrijdag zijnde, werden kiezing en feest bepaald op Maandag 26 April 1909.
De Heer L. Janssens-De Roover, Hoofdonderwijzer en Secretaris der Gilde werd eenpaarig, min ééne onthouding, tot Hoofdman gekozen.
Toen de nieuw gekozen Hoofdman na de school, met den Deken der Gilde het lokaal binnentrad, barstte een storm van toejuichingen en gelukwenschen los.
Na beurtelings ieder lid de hand te hebben gedrukt, nam de nieuwe Hoofdman het woord en drukte zich na genoeg als volgt uit:
"Ik heb vernomen dat gij als opvolger van Mr. Spruyt, mij tot Hoofdman der St. Joris Gilde hebt verkozen.
Ik ben bereid het vertrouwen dat gij mij hebt willen schenken te aanvaarden en voor de betuiging van de bijzondere achting en genegenheid ten mijnen opzichte, bied ik u allen mijnen besten en hartelijksten dank.
De plichten welke die eereplaats onzer Gilde mij oplegt, ben ik zeer wel bewust en ik beloof plechtig uit alle mijne krachten te zullen werken voor den bloei en den vooruitgang onzer Maatschappij.
Van den anderen kant stel ik mijn vertrouwen in de verkleefde medewerking en ondersteuning van al de Gildebroeders om dit doel te bereiken.
Ik hoop ook bovendien dat onze Doorluchtige Patroon en machtige beschermer St. Joris den zegen van den Heer over ons zal weten te trekken om onze goede inzichten en gevoelens ten beste te regelen en dat wij nog lange jaren zullen mogen samen zijn om te roepen en te juichen:
Leve! lang leve de St. Jorisgilde!
Vermits wij nu bezig zijn met feesten, stel ik voor er nog eenen dag bij te voegen op morgen, voor het feest van den nieuwen Hoofdman."
Volgens de schikkingen van het reglement werd des anderendaags eene ton bier aan de Gilde gegeven door den Hoofdman. Zijne vrouw onthaalde de Gildezusters in haar huis -H“tel Brouwershuis- waar zij getrakteerd werden met koffie, suiker, mastellen en worsten.
Om 5 ure 's avonds kwaam de Fanfaren maatschappij "De Verbroedering" waarvan de nieuwe Hoofdman Voorzitter is aan de feestzaal der Gilde en geleidde de Gildebroeders onder het spelen van opwekkende marchen naar het "H“tel Brouwershuis" waar zij getrakteerd werden met bier, bifstek, lekkere sigaren en uitmuntende wijn.
Rond 8 ure trokken allen, muziek aan 't hoofd, naar het lokaal der Gilde, waar vroolijk gespeeld, gedanst, gezongen en gedronken werd tot 12 ure 's avonds.
Zoo eindigde dit blijde gullefeest, dat nimmer uit het geheugen der Gildebroeders zal verdwijnen."

Louis Janssens werd op 3 december 1853 te Wortel geboren. Hij was te Oostmalle onderwijzer van 1874 tot 1882 en hoofdonderwijzer van 1882 tot 1911. Van 1877 tot 1882 was hij ook gemeentesecretaris te Oostmalle (86).
De vlucht in 1940 bij het begin van de Tweede Wereldoorlog overleefde meester L. Janssens niet. Hij stierf te Oostkamp (West-Vlaanderen) op 25 mei 1940.

1946-1950 Louis Schryvers
Louis Schryvers, °Rijkevorsel op 7 januari 1859, was beheerder van de steenfabriek n.v. Brimo te Rijkevorsel. Hij was gehuwd met Paulina Janssen en hij overleed op 91-jarige leeftijd te Oostmalle op 30 januari 1950.
Na de Tweede Wereldoorlog was hij het langst lid van de gilde. We vinden geen verslag van enige kiezing en we veronderstellen dat het oudste lid tot hoofdman werd uitgeroepen.
Wel lezen we in het register dat de gilde op 19 maart 1951 "eenen moderne kruisboog" mocht ontvangen van de gebroeders Leon en Alfons Schryvers als herinnering aan "hun teergeliefde vader hoofdman Louis Schrijvers, overleden 2/2/50"(sic).
83
1950-1953 Antoon Meeuwissen
Na het overlijden van Louis Schryvers werd het lid met de langste dienststaat, namelijk "Antoon Meussen", hoofdman. 'Toontje' Meeuwissen was ook koning van de gilde van 1895 tot 1901 en hij werd vereerd met het ereteken in de "Orde van de Gulden Papegaai". Maalder Antonius Meeuwissen werd in Ginneken (Nederland) geboren op 6 maart 1864 en hij overleed te Oostmalle op 7 juli 1953. De aangifte van zijn overlijden bij de burgerlijke stand werd gedaan door zijn dochter Maria en zijn kleinzoon Herman Beersemans.
Toontje was de laatste eigenaar-uitbater van de houten windmolen op het Moleneind, tegenover het gebouwencomplex van speeltuin 'Vierwinden'. Deze molen werd omstreeks 1911 verkocht aan een molenaar uit Brasschaat en, jammer genoeg, afgebroken.

1954-1962 Jules Van Giel
Jules Van Giel zag het levenslicht te Oostmalle op 22 oktober 1888. Samen met zijn vrouw Catharina Bevers baatte hij een landbouwbedrijf uit langs de Sint-Lenaartsesteenweg.
Hij werd lid in 1930 en was koning van de gilde van 1950 tot 1953.
Jules had dus reeds zijn sporen verdiend in de gilde toen hij op 26 april 1954 tot hoofdman verkozen werd met 23 stemmen op de 26.
Op 6 september 1967 overleed hij aan de verwondingen opgelopen in een verkeersongeval.

1962-1963 Frans Van Dael
Op het teerfeest van 30 april 1962 werd, bij algemeenheid van stemmen, Frans Van Dael (°Meer op 11 juli 1911) als hoofdman verkozen en Louis De Gruyter als schrijver. Frans Van Dael was slechts één jaar hoofdman van de gilde. Nauwelijks één jaar na zijn aanstelling als hoofdman vroeg hij reeds ontslag uit die functie. Wel bleef hij lid van de gilde want in 1964 was hij tweede deken en in 1965 eerste deken.

1964-1976 August Canters
August Canters (°11.3.1926) was de opvolger van Frans Van Dael als hoofdman van de gilde. Samen met zijn moeder, Fientje Mariën (+16.6.1981), nam hij reeds deel aan de activiteiten van de gilde vanaf 1951. Hij was ook enkele jaren 'knaap' van de gilde (87).
De familie Mariën was trouwens goed vertegenwoordigd in de gilde.
De grootouders van August, namelijk Jaak Mariën en Angelina Verbist, werden lid in 1900 en zij bleven de gilde trouw tot op de dag van hun overlijden, respectievelijk in 1941 en 1961. Zijn oom en tante Jan Jordens en Maria Mariën (ouders van de huidige hoofdman) werden lid in 1926 en bleven dat tot op hun overlijdensdatum, respectievelijk in 1967 en 1990. Twee andere ooms en tantes waren ook vele jaren trouwe gildenleden: August Mariën en zijn vrouw Roza Veraghtert werden als leden aanvaard in 1949 en zij bleven gans hun verdere leven lid, namelijk tot in 1997. Frans Mariën (boer Meurre) en Leonia Lippens werden lid in 1959 en zij bleven dat tot op hun overlijdensdag, respectievelijk in 1985 en in 1975.
August Canters is de eerste vrijgezel die tot de functie van hoofdman werd verkozen. In 1967 behaalde hij bovendien nog de titel van koning van de gilde.
In de maand januari 1977 gaf hoofdman August Canters, om persoonlijke redenen, zijn ontslag als hoofdman van de gilde. Hij blijft evenwel de familietraditie in ere houden en is nog steeds een trouw gildenlid.

1977-1985 Louis De Gruyter
Louis De Gruyter (°30.10.1923) volgde Laurent Fierens als schrijver van de gilde op in 1962.
Na het ontslag van Gust Canters als hoofdman werd een brief aan de gildenleden gestuurd om zich kandidaat te stellen voor de functie van hoofdman. Omdat niemand zich aandiende, werd Louis De Gruyter als hoofdman voorgesteld door de koning Ward Kennis . Dit voorstel werd door de 43 aanwezigen van de dansherhaling op 9 februari 1977 op applaus onthaald zodat Louis De Gruyter aangesteld werd als hoofdman. Hij stelde dan voor de functie van schrijver toe te kennen aan Gust Jordens en tegelijk het bestuur uit te breiden.
Dezelfde avond werd het bestuur gevormd met naast hoofdman, koning, opperkoning, schrijver ook de gildenbroeders Constant Sterkens, Lambert Van Tichelen, Gabriel Etienne, Jan Van Roey en Stefaan Wouters.

Louis De Gruyter overleed plotseling te Lourdes op 22 september 1985. De begrafenisplechtigheid werd bijgewoond door een groot aantal gildenleden.

vanaf 1985 August Jordens
Op 28 oktober 1985 werd tijdens een algemene vergadering in het ouderlingenlokaal bij de gemeentelijke feestzaal een nieuwe hoofdman verkozen.
73 gildenbroeders en gildenzusters waren aanwezig en voor het eerst sinds het bestaan van de gilde mochten de gildenzusters meestemmen.
August Jordens werd met een overgrote meerderheid tot hoofdman gekozen. Ter vervanging van bestuursleden Richard Scheynen die overleden was en Jan Van Roey die ontslagnemend bestuurslid was, werden Marcel Peeters en Harry Hendrickx ook in het bestuur gekozen.
"Daarna legde Gust Jordens de eed af en kreeg uit handen van koning Paul Harts het lint toegediend. Er volgde een dankwoord en een minuut stilte ter nagedachtenis van de overleden hoofdman.
Dan werden de festiviteiten voortgezet in het lokaal (café Central) waar de nieuw verkozenen diep in de zakken moesten om al de aanwezige leden te trakteren."

We mogen hier toch wel stellen dat Gust Jordens reeds met enige fierheid mag terugblikken op de periode waarin hij hoofdman van de gilde was. De verwerving van het gildenlokaal in eigendom van de gilde ligt zeker aan de basis van de bloeiende dansgroep en de gestage vooruitgang van de prestaties van de Oostmalse kruisboogschutters. Gust lag ook samen met zijn bestuur (en dit reeds van toen hij gildenschrijver was) aan de basis van de verwerving van menig nieuw gildenbezit: nieuw vaandel en vendel, grote gildentrom, nieuw beeld, nieuw blazoen, nieuw register, nieuwe sluiers voor de overheden, en pas nog de nieuwe standaard.
Binnenkort hopen we dat hij samen met koning Ward Kennis een oplossing gevonden heeft voor de nieuw aan te kopen keizersbreuk.
Verschillende grote organisaties van onze gilde, zo bijvoorbeeld dit jaar nog het groot Kempisch gildenfeest, wist hij telkens in goede banen te leiden.
We hopen dat de St.-Jorisgilde van Oostmalle nog lang onder het voorzitterschap van hoofdman August Jordens mag bloeien.


3.1.2. De erehoofdman
86Artikel 3 van het reglement van 1891 meldt dat er ook een erehoofdman kon gekozen worden, "als de overheid der gilde het goedvindt". Hij was vrijgesteld "van alle gelag of bijdrage".

De enige erehoofdman van de gilde was graaf Thierry de Renesse:
"Burgemeester Thierry de Renesse is op 27 mei 1958 uitgeroepen tot Eerenhoofdman der Gilde".
Hij schonk een schild aan de gilde waarop voorkomen: bovenaan het wapen de Renesse en onderaan het gemeentehuis van Oostmalle en het opschrift: "Graaf Thierry de Renesse, Burgemeester van Oostmalle, ere-hoofdman Koninklijke St. Jorisgilde, 1958".

Erehoofdman de Renesse stierf op 24 oktober 1973 te Antwerpen in de Eeuwfeestkliniek.

3.1.3. De onderhoofdman

Philip Jozef Geerts
Hij werd op 22 juli 1792 te Oostmalle geboren als zoon van burgemeester Philip Jacob Geerts en van Angelica Motte. P.J.Geerts was als rentmeester in dienst bij Burggraaf du Bus de Gisignies.
Vanaf 1833 tot 1840 cumuleerde hij deze betrekking met het ambt van gemeentesecretaris. Hij overleed te Oostmalle op 21 november 1840 (88)
Philip Jozef Geerts was gildenlid sinds 1823 en hij wordt als onderhoofdman vermeld in een lijst van 1826.

Ludovicus Spruyt
Philip Ludovicus Spruyt, brouwer-herbergier-landbouwer van beroep, werd op 7 juli 1822 te Oostmalle geboren. Sinds 1841 is hij in de lijsten vermeld als lid van de gilde. Op Verloren Maandag, 7 januari 1878, werd hij verkozen tot onderhoofdman en hij is in die hoedanigheid nog vermeld op een lijst van 1880. Hij overleed te Oostmalle op 10 maart 1883. De aangifte van dit overlijden werd gedaan door zijn jongere broer Jan-Baptist Spruyt, maalder.

Frans Verheyen
°Rijkevorsel op 12 augustus 1813 en +Oostmalle, 20 oktober 1887.
Hij was gehuwd met Joanna Elisabeth Rutten, winkelierster.
Vermoedelijk vervulde hij de functie van onderhoofdman vanaf 1883 tot op de dag van zijn overlijden in 1887.

Jan Baptist Spruyt
Hij werd op 23 april 1888 tot onderhoofdman gekozen, in plaats van Frans Verheyen, overleden. Daarna is in het gildenboek nog bijgeschreven:"mits dat den Edelen heer Graaf du Bus hoofdman is".
In 1891 ondertekende Jan-Baptist Spruyt, in zijn hoedanigheid van hoofdman, het nieuwe reglement van de gilde.

*
De functie van onderhoofdman is in het reglement van 1891 niet meer voorzien. Wij hebben de indruk dat deze functie werd ingesteld op het ogenblik dat burggraaf Leonard du Bus tot hoofdman werd verkozen. Omdat de burggraaf veel afwezig was werden de opdrachten van de hoofdman dan uitgeoefend door zijn plaatsvervanger, om de continuiteit in de leiding van de gilde te blijven verzekeren. Dezelfde procedure bleef bestaan tijdens de ambtstermijn van Bernard du Bus als hoofdman. In 1891 oordeelden de gildenbroeders dat er een andere tijd was aangebroken. In het nieuwe reglement werd een functie van "erehoofdman" voorzien en dit ereambt kon slechts toegewezen worden "als de overheid van de gilde het goedvindt".

3.1.4. Dekens en onderdekens

De dekens vervulden een belangrijke functie in de gilde. Zij droegen de verantwoordelijkheid voor het financieel beheer. In het reglement van 1891 werden die opdrachten opnieuw vastgelegd.
Volgens artikel 7 was de deken, bijgestaan door de onderdeken en de schrijver, gelast met het opmaken van de rekeningen en het inzamelen van de bijdragen en de boeten. Artikel 5 bepaalde dat hij ook gelast werd met de bestelling van het bier dat er op de teerdagen gedronken werd. De functie van onderdeken bestond vermoedelijk niet tijdens de vorige eeuwen.
De deken genoot het voordeel van "half gelag". De onderdeken genoot dezelfde voordelen als de deken, dus ook "half gelag".

De dekens werden jaarlijks op Sint-Jorisdag vervangen. Zij werden door de leden verkozen. Slechts een klein aantal verkiezingen zijn terug te vinden in de registers. Verder kunnen vele namen van dekens teruggevonden worden in de rekeningen. De hiernavolgende lijst van de dekens maakt echter geen aanspraak op volledigheid.

Op 23 april 1774 stelden de hoofdman, koning, dekens en ouderlingen drie gildenbroeders voor, die in aanmerking kwamen om tot deken van de gilde verkozen te worden, namelijk:
Jacobus Van den Brandt, die 24 stemmen bekwam,
Willem Hoogaerts, die 10 " " ,
Jacobus Campers, die 4 " " .
Jacobus Van den Brandt werd als deken benoemd. In het gildenboek
is die verkiezing ingeschreven als volgt:
"Aldus bij meeste voisen voor deken gecosen Jacobus Van den Brandt
om te dienen naer ouder gewoonte als bij de caerte vermelt".

Op 23 april 1775 werd Willem Hoogaerts tot deken verkozen. Hij behaalde 30 stemmen, tegen 7 stemmen voor Jacobus Campers en 1
stem voor Alexander Truyen.

Het daaropvolgende jaar, op 23 april 1776, behaalde Jacobus Campers 34 stemmen, Sander Truyen 5 en Egidius Guns 2 stemmen.
Jacobus Campers werd bijgevolg als deken aangesteld, "om te dienen naer ouder gewoonte en volgens de caerte".

Ten slotte vermelden we nog één verkiezing, namelijk van 23 april 1841. Eén enkele zin neergeschreven in het gildenboek volstond om de aanstelling van een nieuwe deken te melden:
"deken gekosen Peeter Lauryssens in plaats van Jan Meeusen afgaende".

Lijst der bekende dekens

1606 Geeraard Boeckx en Jan De Clerck
1611 Simon Pauwels en Michaël Wuyts
1614 Jan De Clerck en Pieter van de Venne
1617 Jacop Wyns en Jan Matheussen
1660 Laureys Bervoets
1661 Gommaer Ghysels
1663 Andries Bervoets - Jan Jordens
1664 Jan Toel Jordens
1665 Thomas Wijns
1665 Michiel De Vry
1665 Gommaer Ghysels
1665 Peeter Jacobs, "affgaende decken"
1665 Andreas Bervoets
1666 Jan Jordens en Adriaan Van den Kieboom
1768 Jacobus Bal en Francis Proest
1770-1771 Cornelis van Heyst
1773? Cornelis Van Mol
1774 Jacobus van den Brandt
1775 Willem Hoogaerts
1776 Jacobus Campers
1778 J. B. Spruyt - Jan De Roover
1789 Jan Wuyts - Michiel Wouters
1790 Martinus Ghys - Petrus De Visser,
1791 Christiaan Van Ghiel - Joannes Wuyts,
1792 Petrus Peeters - Petrus Van den Langenbergh,
1793 Petrus Joostens - Michiel Wauters,
1794 Franciscus Matheussen - Joannes Oort,
1795 Petrus Verbraeken - Joannes-Baptista Geerts,
1796 Jan-Baptist Van Leemput - Franciscus Van Opstal,
Martinus Ghijsels (+ ...),
1797 Cornelis De Laet - Hendrick Joerdens.
1806 Jacobus Mattheussen - Andries Jordens
1807 Fransus Beulinckx +2.9.1808
1808 Jacobus Dresseleers - Jacobus De Vrey
1811 Adriaan Van den Kieboom - Petrus Weermans
1812 Cornelius Meeus
1826 Robertus Ghysels - Franciscus Bogaerts
1827 Joannes Swanen - Petrus Van Ael
1828 Jan-Baptist Ghysels
1832 Adriaan Van Hoydonck
1833 Godefridus Geerts (gekozen - bedankt)
1834 Petrus Rutten
1835 Willem Hendrickx
1836 Willem Hendrickx - Jan Meeusen
1837 Laureys Wuyts
1838 Peeter Jordens
1839 Jacob Wuyts
1840 Jan Meeusen - Carel Fastré
1841 Peeter Lauryssen ipv. Jan Meeusen afgaende
1842 Peeter Bogaerts (Hoef) ipv. Carel Fastré
1843 Ant. Van Der Smissen
1844 Godefridus Bauwens - Peer Bogaerts
1845 Joannes Van Bouwel - Van der Smissen
1846 Jos De Roover - God. Bauwens
1848 notaris Theuns - Louis Spruyt
1849 Henricus Wuyts
1850 Petrus Rutten
1851 Adriaan De Bont
1852 Sus Eelen
1853 Josephus Geerts
1854 Petrus De Beuker
1855 Franciscus Van Hoeydonck
1856 Jan-Baptist De Vry
1859 Franciscus Verheyen
1860 J. Boeckx
1861 Meeusen
1863 Andreas De Vry
1864 Matheussen - Josephus Wuyts
1865 Franciscus Bogaerts
1866 Henricus Boon
1867 Ludovicus De Vry
1868 Philippus Celens
1869 Jan-Bapt. Van den Langenbergh
1870 Josephus Roevens
1871 Godefridus Meeus
1872 Petrus De Vry
1873 Petrus Kinschots
1874 Jan P. Druyts - Piet Jessen, onderdeken
1875 De Bont - Bauwens, onderdeken
1876 Aug. Fr. Cornand - Jan Fr.Ghysels, onderdeken
1877 Hendrik Rutten - Jan Antonissen, onderdeken
1878 Hendrik Rutten
1879 Jacob Schrijvers - August Smolders
1880 August Janssens - Antonissen
1881 Charles Van Gestel
1882 Ferd. Van Hoeydonck en onderdeken Jac. Wuyts
1884 Jacob Wuyts
1891 Corn. Ghysels - Frans Meeusen, onderdeken
1892 Frans Meeusen - Leon Rombouts, onderdeken
1896 L. Van den Langenbergh - Louis Van Tiggelen, onderdeken
1897 Louis Van Tiggelen
1898 Karel Van Giel
1899 Constant Van den Langenbergh
1900 Louis Schrijvers
1901 Henri Wuyts
1902 Antoon Meeuwissen
1903 Frans Schrijvers
1904 Karel Brokken
1905 Jos Hermans
1906 Louis De Vry (facteur)
1907 Louis Jordens
1908 August Jessen
1909 Jac Mariën
1910 Jan Van Looy
1911 en 1912 Gust Clement
1913 Jan De Vry
1914 Jan Grauwmans
1915 Frans Ghysels
1925 Jacob Vermeiren, deken, Ch. Adriaenssen, onderdeken
1927 Edward Van Giel
1928 Louis Leys
1929 en 1930 Jan Hendrickx
1931 Frans Van Dooren
1932 Alfons Willems
1934 J.B. Van Besauw, deken, Jules Van Giel, onderdeken
1935 Jules Van Giel, deken
1936 Isidoor Veraghtert
1937 Frans Palmans
1938 Louis Boenders
1939 Constant Van Aert
1947 Karel Nooyens
1948 Jozef Maes
1949 en 1950 Frans Vrints
1951 en 1952 Emiel Jessen
1952 en 1953 Frans Van Schoor
1953 Leon Schryvers
1954 August Mariën

Vanaf 1954 wordt de boekhouding van de gilde door de schrijver bijgehouden. Er wordt met een spaarboekje en later ook een bankrekening gewerkt. De functie van deken wordt meer "pro forma" aan de Hoge Gildenraad 'aangegeven'. We verwijzen dan ook hier naar de ledenlijst, waarin aangegeven staat welke gildenbroeder deken, onderdeken, eerste deken of tweede deken was.

Vanaf 1985 wordt de functie van deken in de gilde terug hersteld: "Onderdeken wordt Edward Kennis; hij is de man van de financies en dient een kasboek bij te houden. Alle financiële acties moeten langs hem gebeuren...Deken wordt Harry Hendrickx. Hij moet toezicht houden en kontrole doen op de verrichtingen van de onderdeken."
In 1995 wordt burgemeester Harry Hendrickx tot eredeken benoemd. De gilde is ondertussen een V.Z.W. geworden en de controle op de boekhouding van eerste deken Ward Kennis gebeurt jaarlijks tijdens de algemene vergadering met Verloren Maandag.

3.1.5. De koning
De koning bekomt zijn waardigheid door het afschieten van de koningsvogel. Elke gildenbroeder droomt ervan om ooit koning van de gilde te worden. Meestal blijft het echter bij een droom.
De gildenbroeder die de koningsvogel kan neerhalen wordt onmiddellijk de Koning van de gilde en vroeger was hij ook de held van de dag ten aanzien van de plaatselijke bevolking, die in de feestvreugde deelde en ook meevierde. De koning werd door de dorpsgenoten aangezien als een symbool van de schuttersgilde.
Het belangrijkste kenteken van de koning was en is nu nog de breuk, die werd-wordt gedragen bij alle belangrijke gebeurtenissen (processies, stoeten, gildenfeesten enz.).
De breuk is de gehele verzameling van de 'zilveren' schilden, die door de koningen werden geschonken aan de gilde.
De nieuwe koning was verplicht de breuk binnen afzienbare tijd na zijn meesterschot te vergroten met een zilveren schild, waarop zijn naam gegrift staat, samen met de datum en een tekening die zijn beroep weergaf (bakker, brouwer, maalder, boer enz.). Dat was reeds in 1599 een "aloud gebruik", bij de Oostmalse Sint-Jorisgilde (89).
Artikel 10 van het reglement van 1891 bevestigt het bestaan van de breuk: "Er bestaat een verzameling van zilveren schilden, genaamd "Breuk", die het eigendom van de gilde is".
Het reglement bepaalt ook dat de aftredende koning of keizer of, bij overlijden, de erfgenamen verplicht waren een herinneringsschild ten voordele van de gilde aan te kopen. Het schild moest "een zwaarte hebben van minstens dertig grammen".
De koning kon ook de waarde van een schild betalen, eventueel onder de vorm van bier, waarvan de ganse gilde dan op een bepaalde dag kon genieten.
De koning behoudt zijn hoedanigheid tot op het ogenblik dat een andere gildenbroeder wederom de koningsvogel afschiet bij een volgende schieting (art. 6-d, reglement 1891).

In 1599 werd de hoofdvogel afgeschoten door Jacobus De Schrijver, schout en herstichter der St.-Jorisgilde.
De Schrijver, koning der gilde, schonk toen een zilveren kunststuk met de beeltenis van St.-Joris langs de ene zijde, en langs de andere zijde het schild van de schout, versierd in het bovenste vak met een ster en daaronder drie vissen, waarrond het opschrift:
"A° 1599 die 11 Juli Iacobus De Schryver, H. Schoutent en Coninck tot Oostmal."
Dit is nu het oudste schild van de breuk. De oudere schilden zijn wellicht verloren gegaan in de troebele tijden van de XVIde eeuw, "maar Jacobus de Schrijver hield van de oude gilde en heeft haar door zijn voorbeeld nieuw leven geschonken". Tot op deze dag houden de gildenbroeders de oude traditie in ere wanneer zij de koningsvogel afschieten (90).

In 1610 mocht de koning van de gilde zelfs met "half zijn huisgezin teeren" op de kosten van de gildenkas. In de rekening van de dekens staat onder meer "nog betaald voor den kost van den koning met zijne dochters voor twee dagen" samen 13 en half stuivers. Volgens pastoor De Molder moet hier sprake zijn van "meerdere maagdekens die de confreers vergezelden op hun uittochten naar het omliggende of op de St.-Jorisdag"(91), alhoewel er in dezelfde rekening nog in een afzonderlijke post staat: "betaald voor de schuttersmaagd met den kost voor 2 dagen" zes stuivers.

In 1664 betaalde Adriaan Van den Kieboom "een tonne bier op papegaaidag", toen hij de koningstitel behaalde.

Toen J.B. Van der Auwera op 24 augustus 1846,St.-Bartholomeeusdag, de koningsvogel afschoot werd er 86 centiemen betaald voor de strik van de koningin.

In 1938 werd de koningsvogel afgeschoten door Jan De Vry, die evenwel de titel afkocht "door het doen van een gift aan de gilde". Onmiddellijk daarop werd de koningsvogel omlaaggehaald door Louis Leys, die insgelijks een "bak ten beste gaf". "De derde maal is voor goed" zeggen de gildenbroeders en weer was bakker Leys de gelukkige om, onder daverende toejuichingen, de hoofdvogel in het gras te leggen. Aldus werd hij formeel tot koning van de gilde uitgeroepen (92).

De koningsschietingen bespreken we in het hoofdstuk over het gildenleven, onder de rubriek "5.4.4. Koningsschieten".

*

Lijst der koningen:

Als koningen van de Oostmalse Sint-Jorisgilde kennen we volgens de inschrijvingen in het gildenboek en voornamelijk door de schilden van de breuk:

1599: Jacobus De Schrijver
Het oudste schild van de zeer merkwaardige breuk van de Sint-Jorisgilde, vertoont drie zilveren "papegaaien" welke door haken aan elkaar zijn bevestigd. Daaronder hangt een schild met in het midden de patroon van de gilde, St.-Joris, die de draak verslaat en een wapenschild, gehalveerd met in de bovenste helft een ster en in de onderste drie vissen. Omheen de rand volgend opschrift: "Iacobus De Schryver H. Schoutent en Coninck tot Oostmal A° 1599 de II Iuly"". Onderaan een zilveren papegaai die in zijn klauw de kleine kruisboog draagt.
1619: Gelhelmich (Willem) van Renesse
Schild met twee wapenschilden de Renesse en de opschriften, links: "Gilhelmich van Renesse, Heere tot Oustmall, Helllmborch, Odekens-Kerck-Hesbeen ende was Coninck tot Oustmall, 1619".
(rechts, opschrift van Jan George van Renesse, koning in 1645).
1630: Jacobus Allaerts
Schild met drie papegaaien. Omheen als randschrift: "Iacobus Allaerts, Secretaris en Coninck in Oostmalle, Anno 1630".
1645: Jan George van Renesse
Schild met opschrift, rechts: "Ian George van Renesse, Cantor ende Canonick van het Keyserlicke Stiffe, Onse Live Vrouwe van Aken, Coninck int Jaer 1645, den 16 Julius". (op één schild, samen met Gilhelmich van Renesse, 1619).
1661: Peeter Jacobs, den Coninck
1664: Adriaen van den Kieboom
Schild met een grote boom met een kruisboog. Opschrift: "Adriaen Van Den Kieboom, Coninck tot Oostmal, 1664".
1665: Elias Mertens.
Er bestaat een schild met als opschrift: "Dit vereert Elias, Keyser van Oostmal 1680". Elias is een zeldzame voornaam. We veronderstellen dan ook dat "Elias, keyser in 1680" dezelfde is als de koning van de gilde in 1665, Elias Mertens (93). Wellicht werd het schild in 1680 geschonken door Elias Mertens op het ogenblik dat hij de titel van keizer verwierf, nadat hij driemaal de koningstitel had behaald.
1735? Andreas Geerts.
In 1738 behaalde betrokkene de titel van keizer. Hij moet dus vooraf reeds driemaal de koningstitel bekomen hebben.
94
1768: Willem Hoogaers
1770: Adriaan Adriaenssen,
"Coninck deser gilde geschoten op den 27 augustus 1770". Adriaen Adriaenssens, hoofdschepen, echtgenoot in tweede huwelijk van Cornelia Peeters, overleed te Oostmalle op 19 maart 1777, aan "een beroerte".
1778: Jan Baptist Van Leemput
1792? Mertinus Ghysels (+ 18 nivose jaar 8).
Zijn naam komt voor op een niet gedateerde lijst van de gildenleden en achter zijn naam staat geschreven "coninck".
1795 tot 1807: Franciscus van Turst (Theurst),
schild met opschrift "Franciscus Van Turst wird Koning den 24 Angustus 1795 tot 24 Angustus 1807". Daaronder een ploeg. Op 24 augustus 1811 verwierf hij voor de tweede maal de titel van koning door het afschieten van de koningsvogel.
Hij was lid van de gilde sinds 1785 en hij overleed op 6 april 1814.
1807: Adriaan Van den Kieboom
schild met opschrift "A.V.D. Kieboom, Koning geschooten in Oostmalle den 24 Augustus 1807".
1811: Franciscus van Theurst
schild met een paard voor een ploeg; "Franciscus Van Turst, Koning geschooten in S. Georgius guld tot Oostmalle. Anno 1812". Dat is dus het tweede schild op naam van betrokkene.
1815: Franciscus Bogaerts
schild met passer en winkelhaak; opschrift: "Fransis Bogarts, Koning geschoten op 16 augusti 1815".
1826: J. B. Meeusen
schild met opschrift "J. B. Meeuse, Koning geschote van Ste Joris gulde tot Oostmal, 1826".
Hij schoot de koningsvogel af op 28 augustus 1826. Op dit ogenblik was hij nauwelijks 1 jaar gildenlid, nl.sinds 1825.
1835-1845: J. A. Theuns, notaris, koning geschoten 31 augustus 1835.
schild met een papegaai op een kruisboog en daaronder een "draagbare" lessenaar met inktpot en ganzenveer en als opschrift: "J. A. Theuns 1835".
1846: J. B. van der Auwera
schild met een paard en opschrift: "J.B. Vanderauwera, Koning geschoten van St. Jores guld tot Oostmalle, den 24 Augustus 1846".
1860: J. Geerts
schild afbeeldende een lakenwever voor het getouw en opschrift: "J. Geerts, fabrikant te Oostmalle, Koning der Gilde van den H. Georgius, van 29 Mei 1860 tot 26 Mei 1863".
1863: Antonius Fastré, koning 26 mei 1863.
1874-1877: J.B. Spruyt
schild met in het midden een papegaai op een kruisboog, boven een windmolen; links en rechts daarvan een lauwertak.
Opschriften, boven links: "J. Spruyt, Koning der gilde 1874".
Boven rechts: "Hoofdman gekozen 1888".
1877-1880: Jan-Baptist Van den Langenbergh
96
97

1880-1882: P. J. Druyts, hoofdonderwijzer
schild met in het midden een papegaai op een kruisboog boven een schoolgebouw. Links en rechts daarvan een lauwertak.
Opschrift boven links: "P. J. Druyts". Boven rechts: "Koning der gilde 1882".
1883-1889: Cornelis Ghysels, brouwer
schild met in het midden een papegaai op een kruisboog boven twee 'brouwersrieken' en twee biervaten. Opschrift boven links:
"Cornelis Ghysels". Boven rechts: "Koning der gilde 1883-1889".
1889-1895: L. Janssens, hoofdonderwijzer
schild met een papegaai op een kruisboog boven een onderwijzer die met een geopend boek zit voor zes kinderen op twee banken;
hierboven een lauwertak. Opschrift boven links: "L Janssens, Koning der gilde 1889-1895". Boven rechts: "Hoofdman sedert 1909".
1895-1901: Antoon Meeuwissen, maalder
schild met een papegaai op een kruisboog. Daaronder links: een molenijzer, rechts: een windmolen en bomen. Opschrift boven links: "Antoon Meeuwissen, Koning der Gilde"; boven rechts:"van 1895 tot 1901".
1901-1905: Karel Van Giel,
schild met een papegaai op een kruisboog boven 2 korenschoven; hieronder een paard voor een ploeg gespannen. Opschrift boven links: "Karel Van Giel", boven rechts: "Koning der gilde 1901- 1905".
1905-1908: Max. de Renesse (graaf)
zie hoofdstuk II,-2.6.5, i.v.m. de perikelen rond het verkrijgen van een schild.
1908-1922 Louis De Vry
Louis De Vrij staat als koning vermeld op de lijsten van Verloren Maandag en St.-Jorisdag van 1912 tot 1914.
Zijn schild: een papegaai op een kruisboog en eronder pet, wandelstok en tas van een brievenbesteller; hiervan links en rechts een lauwertak. Opschrift: "Lodewyck De Vrij Koning der gilde 1908-1922".
Het feit dat hij zo lang koning was, is wellicht te wijten aan de Eerste Wereldoorlog. De vogel werd pas in 1923 terug 'opgezet'.
1923-1929 Louis Schryvers
"Koningschieting op 22 Mei 1923.
De Koningsvogel is geschoten door Ed. Van Giel welke een halve ton bier heeft gegeven alsdan door Louis Leys welke ook een halve ton bier betaalde voor de derde maal is hij geschoten door Mijnheer Louis Schrijvers welke als koning der Gilde is uitgeroepen". Schild met een papegaai op een kruisboog boven een afbeelding van een steenbakkerij, links en rechts een lauwertak.
Opschrift boven links: "Lodewyck Schryvers", rechts: "Koning der gilde 1922-1929".
1929-1932 en 1935-1938 Edward Van Giel
"Koningsvogel geschoten op 3den Sinxendag 1929.
De Koningsvogel is afgeschoten door 1) Edw. Van Giel 2) Louis Leys welke elk een 1/2 ton gegeven hebben alsdan is hij afgeschoten wederom door Edw. Van Giel welke alsdan als Koning is uitgeroepen."
1932-1935 Frans Van Dooren
"De koningsvogel is den 3de Sinxsendag 1932 door Mijnheer Frans Van Dooren Herbergier geschoten."
1938-1947 en 1953-1955 Louis Leys
"Koningsvogelschieting op 3de Sinxsendag 1938 De Koningsvogel is op 8 Juni afgeschoten door 1. Jan De Vrij welke hem na betaling van 10 franc heeft terug opgezet 2. Louie Leys heeft hem tweemaal afgeschoten welke alsdan tot koning is
uitgeroepen".
"van 1940 tot 1945 oorlogsjaren: in 1941 niet geschoten.
7 juni 1944-1947 Louis Leys"
"Koningsvogel geschoten op 27 Mei 1953
De 1ste Koningsvogel werd afgeschoten door Louis Boenders: betaald 50 fr. De 2de Koningsvogel werd afgeschoten door Ed. Van Giel: betaald 50 fr. De titel van koning werd afgeschoten door Louis Leys rentenier welke dan is uitgeroepen tot koning van de kon. St.-Jorisgilde"
1947-1950 Alfons Schryvers
"Op 3 de Sinxendag 1947 is de koningsvogel afgeschoten door Alfons Schrijvers Zeepfabrikant" Schild met in het midden een papegaai op een kruisboog, boven het fabrieksmerk ASTRA. Opschrift boven links: "Koninklijke St. Jorisgilde, Oostmalle", boven rechts: "Alfons Schryvers, Koning geschoten van 1947-1950".
1950-1953 Jules Van Giel
"Op 3de Sinxendag 1950 is de Koningsvogel afgeschoten door Jules Van Giel Landbouwer".
's Anderendaags was er ten huize van de nieuwe koning en koningin een "smakelijk" feest voor de hele gilde.
Schild met in het midden een papegaai op een kruisboog, links en rechts hiervan lauwertakken en onderaan een 'zaaiende' landbouwer. Opschrift boven links: "Juul Van Giel", boven rechts: "Koning der gilde 1950-1953".
1955-1958 Albert Boeckx
"Koning geschoten op 24 April 1955 daar vorige Koning Louis Leys schielijk was overleden op 22-2-1955.
1ste vogel (geschoten) door den Hoofdman Jules Van Giel-Bevers welke hem terug liet opzetten 2de vogel Albert Boeckx welke tot koning werd uitgeroepen"
1958-1961 Louis Bartholomeeusen
"Koning geschoten op 2de Sinxendag 1958 door Louis Bartholomeeussen-Van Den Bulck die de gilde een feestmaal heeft aangeboden waarvan de leden veel genot en plezier beleeft hebben"
1961-1964 en 1970-1973 Richard Scheynen
"Koning geschoten 11 mei O.L.H.Hemelvaart 1961 door Richard Scheynen-Jordens. De belangstelling was overgroot. Bij eerste vogelafschieting mocht de vogel niet meer opgestoken worden. Dus leute en plezier met hopen."
Op 18 mei 1970, tweede Sinksendag, schoot Richard Scheynen zich ook koning. De strijd tussen de 26 gildenbroeders duurde 3 uur.
De koning en de koningin hebben de gildenbroeders en -zusters een koffie aangeboden op 13 juni 1970.
Op 28 juni 1970 schoot Richard zich bij het vierde schot opperkoning van de Hoge Gildenraad der Kempen te Nieuwmoer.
Op 29 juni 1975, tijdens het landjuweel te Herentals, hernieuwde hij zijn titel van opperkoning met het eerste schot.
Maar spijtig genoeg kon hij het 'opperkeizerschap' tijdens het landjuweel te Brecht op 7 september 1980 niet bemachtigen.
Richard overleed plots vroegtijdig op 14 maart 1983.
Schild met afbeelding van een arbeider in een steenbakkerij, met links en rechts lauwertakken. Opschrift : "Koning der gilde
1961-1964 (daartussen een papegaai op een kruisboog) 1970-1973.
Opperkoning 1970-1975-1980. Richard Scheynen).
1964-1967 Achiel Van Dael
Vrijgezel Achiel Van Dael nam deel aan de koningsschieting van 2de Sinksendag 1964 als zoon van weduwe Van Dael en schoot zich na een strijd van twee en een half uur koning.
Koning en koningin (zijn moeder) hebben de gilde een koffie aangeboden.
1967-1970 August Canters
Op 2de Sinksendag 15 mei 1967 heeft August Canters de koningsvogel afgeschoten na een uur strijd. 25 gildenbroeders en -zusters waren aanwezig. Een week later was het koffiefeest geschonken door de nieuwe koning.
Schild met in het midden een papegaai op een kruisboog boven een schuifpasser, links en rechts een lauwertak. Opschrift: "Koning geschoten op 15 mei 1967-1970, Canters August".
1973-1976 Louis De Gruyter
Louis De Gruyter schoot zich in de derde ronde tot koning. 20 gildenbroeders en 25 gildenzusters waren aanwezig. De wip stond toen achter de feestzaal aan de Lierselei.
Schild met een papegaai op een kruisboog boven de 'Boerentoren' te Antwerpen, met links een lauwertak. Opschrift: "Koning der gilde 1973-1976 Louis De Gruyter".
1979-1982 Raymond Hellemans
Onder uitzonderlijk grote belangstelling - er kwam namelijk een V.V.V.-wandeling met 150 personen langs - schoot Raymond Hellemans zich in de eerste ronde en als eerste schutter koning.
Uittredend koning Ward Kennis had namelijk de vogel met zijn drie "voorschoten" wel geraakt maar ook gemist. Geen andere van de 22 gildenbroeders kon de vogel in de eerste ronde raken.
Na het Brabants gildenfeest van 2 juli 1979 te Neder-Over- Heembeek heeft de koning de gilde bij zich thuis te Massenhoven ontvangen.
"We kregen daar eten en drinken zoveel we konden binnenkrijgen."
Op 23 november 1979 werd het koningsfeest gevierd.
Op 21 maart 1980 werd bij Raymond Hellemans een zoon, Dries genaamd, geboren. Tot zijn achttiende verjaardag werd Dries als 'gildenprins' bestempeld. Zoals in het register aangekondigd, werd Dries dan ook op 25 april 1998 in de gilde gekozen.
Schild met een papegaai op een kruisboog boven een tekening van een metser, met links en rechts een lauwertak. Opschrift: "Koning der gilde 1979-1982, Raymond Hellemans".
1985-1988 en 1988-1991 Paul Harts
Paul Harts schoot zich op 27 mei 1985 in de tweede ronde tot koning op de nieuwe wip in de Warande. Het koningsmaal was na het bezoek aan het gildenlokaal (de "Central") in "t Salphenhof".
Voor de tweede maal schoot hij zich koning met zijn eerste schot op 23 mei 1988. Het koningsmaal ging dezelfde avond door in het nieuwe gildenlokaal.
In 1991 kon Paul de keizerstitel niet bemachtigen.
1976-1979 en 1982-1985 en 1991-1994 en 1994-1997 en 1997-... Eduard Kennis
Op 7 juni 1976 schoot Ward zich in de vijfde ronde koning. 25 gildenbroeders namen aan de strijd deel. Scheynen en Sterkens hadden de vogel wel doen draaien maar niet afgeschoten.
"De eerste halt was bij Gust Willekens om de geleden spanning weg te drinken en de laatste halt was bij de War en Margriet thuis. Het uur van stoppen is niet geweten maar er moet wel tot in de vroege uurtjes muziek geweest zijn."
De spannende strijd van 1982 wordt beschreven onder hoofdstuk V,rubriek 5.4.4.
Schild met papegaai op een kruisboog boven het kenteken C M, C.V.Z. Opschrift: "Koning der gilde 1976-1979 Eduard Kennis". Op 20 mei 1991 schoot Ward de vogel af in de eerste ronde. In de 'jeneverschieting' die daarop volgde bewezen Paul Harts, Vic Bertels, Mon Hellemans en Stefaan Wouters ook nog hun schutterskunsten.
Op 23 mei 1994 namen 31 schutters aan de koningsschieting deel.
Maar koning Ward schoot de vogel af met zijn derde voorkeurschot.
In de eerste ronde van de 'jeneverschieting' lukte het nog 9 schutters de vogel af te schieten. Na de tweede ronde bleven nog over: Luc Kennis, Fred Crols, Marcel Peeters en natuurlijk koning Ward Kennis. In de derde ronde schoot alleen nog Marcel Peeters over en hij mocht de fles in ontvangst nemen.
Op 19 mei 1997 was het eerste schot raak. De koninklijke St.-Jorisgilde van Oostmalle heeft in het jaar 2000 nogmaals een keizer!

3.1.6. De keizer
De titel van keizer wordt toegekend aan al wie drie achtereen- volgende keren de koningsvogel heeft afgeschoten en daarenboven drie achtereenvolgende jaren koning is geweest. Artikel 3-C van het reglement van 1891 bepaalt: Hij behoudt die titel tot er een opvolger is, die aan die voorwaarden voldoet. Hij geniet levenslang 'half gelag'. Dat is verleden tijd, nu geldt de regel: eenmaal keizer, altijd keizer !
101
Volgens de Kaart door de Wet van de Hoge Gildenraad der Kempen in 1953 aan de gilde toegekend wordt "wie drie maal achtereen de koningsvogel schiet, Keizer der gilde voor het leven. Hij blijft vrij van alle gelagen".

De volgende keizers zijn ons bekend

1680: Elias 'keyser van Oistmal'
schild met als opschrift: "Dit vereert Elias, Keyser van Oostmal 1680" en daaronder een kruisboog met drie papegaaien. Die 3 papegaaien illustreren het feit dat betrokkene driemaal na elkaar de koningstitel behaalde. In dit geval werden de koningschietingen in die tijd slechts alle 5 jaren ingericht. De "keyser van 1680" is dan dezelfde als de koning van 1665, namelijk Elias Mertens.

1738: Andreas Geerts
schild met drie papegaaien en als opschrift: "Andreas Geerts, Keyser van S. Iories Gulde tot Oostmal 1738".

We hopen Eduard Kennis in het jaar 2000 als keizer van de gilde te mogen huldigen.
102

3.1.7. De Oudermannen

De vier oudste gildenbroeders of -leden zijn van rechtswege ouderlingen of oudermannen. Zij behouden die hoedanigheid tot op het ogenblik dat hun lidmaatschap ophoudt (ontslag-overlijden).
De gilde erkent de wijsheid van de leden met de grijze haren. Zij hebben meestal ervaring opgedaan door het veelvuldig bedienen van bepaalde functies en daarom worden zij in beperkt aantal in het bestuur van de gilde opgenomen.
Hun namen worden in de registers slechts sporadisch genoemd.
Enkele namen van oudermannen volgen hierna.

1768 Jan Baptist Smits, Fredrick Bolinckx, Peter Smouts en Frans Verheyen.
1770 Peeter Smauts, J. B. Smits (+1772), Francis Verheijden, Martinus Gooijs.
1775 op 23 april werd door hoofdman G. Geerts,"met content van coninck, dekens en oudermans gekozen voor ouderman": Joannes De Roover, om te dienen naer gewoonte
1796 Jan-Baptist Vervoort, Wouter Jordens, Adriaan Faes, Egidius Guns en daarna: Martinus Ghys, Petrus De Visser, Christiaan Van Giel (na het overlijden van J.B.Vervoort (+1800), Adrianus Faes (+1797) en Egidus Guns.
1806 Wouter Jordens (+23.2.1808), Martinus Gys, Petrus De Visser, Christiaan Van Giel (+5.2.1811).
1808 M. Gys, P. De Visser, Chr. Van Giel tot 1811, Petrus Peeters, Petrus Van den Langenbergh.
1815 Michiel Wouters, Fransus van Opstal, Gommarus Ghijsels,
1826 Michiel Wouters (+1827), Andries Jordens (+1832), Jacobus
Dresselaers, Alexander Pauwels, Adriaan Van den Kieboom, Petrus Weermans
1842 Ghysels Phil. Jacob, Van Giel Peeter, Ghysels Robert
1843 Philip Jacob Ghysels, Robert Ghysels, Van Giel Peeter.
1845 Philip Jacob Ghysels, Van Giel Peter,
1925-1946 Karel Van Giel
1925-1932 Lodewijk De Vrij
1933-1941 Jacob Mariën
1933-1969 Jan De Vrij
1934-1950 Jan Van Ostaeyen
1934-1950 Louis Schrijvers
1936-1961 Frans Ghysels
1938-1955 Henri Bogaerts
1945-1959 Jan Storms
1950-1968 Jos Peeraer
1959-1961 Edward Van Giel
1966-1967 Jan Jordens
1968 Laurent Fierens
1977 August Mariën, Louis Michielsen, Jul Van Aert, Alfons Boenders
1995-1997 Gabriël Etienne

3.1.8. De schrijver of secretaris

De secretaris werd tijdens de algemene vergadering op Sint-Jorisdag, 23 april, bij meerderheid van stemmen, door de leden gekozen. Hij genoot ook het voordeel van 'half gelag'.

In de rekeningen van 1663 en van 1665, opgemaakt door Andreas M. Allaerts, in zijn hoedanigheid van secretaris, is er sprake van deze functie. Een rekening van 13 januari 1665 luidt als volgt:
"Item soo hebben die Rendanten betaelt aenden Secretaris ter saecke indicaris van dese Rekeninghe te hebben geschreven, geappostelleert ende geslooten over ider bladt vier stuyvers, compt te bedraghen alhier mits de groote van vijffthien blaederen eene somme van drie gulden". Deze rekening werd ondertekend door secretaris And. M. Allaerts. Betrokkene was ook secretaris van de gemeente en later zelfs schout te Oostmalle. We vragen ons dan ook af of hij deze rekening ondertekende in de hoedanigheid van secretaris van de gilde of van gemeentesecretaris ?

Louis Janssens wordt als secretaris vermeld op een lijst van 1875 en van 1880.
De functie van schrijver werd nadien uitgeoefend door de volgende gildenleden:
August Jessen van 1912 tot 1928.
Henri Bogaerts van 1928 tot 1946.
Laurent Fierens van 1947 tot 1962.
Louis De Gruyter van 1962 tot 1976.
August Jordens van 1977 tot 1985.
Stefaan Wouters is de huidige schrijver sinds 1985.


3.2. Andere bedieningen

3.2.1. De vaandeldrager of alferis
De vaandrigs verkrijgen die hoedanigheid door aanneming van het vaandel, bij publieke verpachting onder de leden, alles volgens oud gebruik. Zo bepaalt art. 3-g van het reglement van 1891.
Er is een verschil tussen een vendel, een wimpel en een standaard.
De twee laatste worden gedragen door de cornet, maar het vaandel of vendel behoort aan de vaandeldrager, alferis of vendelier (94).

Momenteel maakt de gilde een onderscheid tussen vaandel en vendel.
Een vaandel wordt door de vaandrig of vaandeldrager gedragen. Met het vendel kan de vendelier vendelen. Zo zal het vaandel tijdens een gildenfeest bij de gildenbezittigen beoordeeld worden. Het vendel daarentegen wordt beoordeeld tijdens de wedstrijd vendelen.
*
Het vaandel van de gulde was tijdens de beroeringen van de XVIde eeuw gestolen. Zonder vlag kon de gilde niet meer fatsoenlijk op straat komen: 't zij om in de processies te gaan of als de gildenbroeders in de naburige dorpen feestelijkheden hielpen opluisteren. Het kon toch niet anders of een vlag moest de aantocht van de gilde aankondigen. Onze gildenbroeders, die toch woonden in een dorp met een machtige heer, vonden het beschamend om er zonder vendel op uit te trekken. De schout schreef aan de heer dat de gilde een vaandel nodig had om broederlijke liefde en eendrachtigheid in de gemeente te doen heersen. In 1596 kreeg de gilde een nieuw vaandel, waarop het wapenschild van de schenker, de heer Frederik van Renesse, was afgebeeld. Dadelijk klom het aantal gildenleden van 2 naar 35. Onze schout zal niet weinig fier geweest zijn als hij bij de eerste gelegenheid aan de edele hoofdman -want de volksgezinde Frederik van Renesse liet zich ook graag hoofdman noemen- de oude heropbloeiende gilde mocht voorstellen, om het nieuwe vaandel in ontvangst te nemen (95).

In 1614 betaalde de gilde 26 stuivers voor "de rijcousen van den Alferis" (96).
In 1631 ontving de gulde nog een vendel van de weduwe van Willem van Renesse (97).
In 1665 betaalde elke gildenbroeder (47 leden in totaal) zijn deel voor aankoop van een nieuw "vendel". Elk lid betaalde 2 gulden en de schout en de secretaris elk 10 stuivers daarbovenop, zodat in totaal 95 gulden werden vergaard (98). Dit nieuwe vaandel werd aangekocht bij Jan-Baptist Verschueren te Antwerpen voor een bedrag van 110 gulden. Peeter van Laer en Andreas Bervoets betaalden deze som en Verschueren gaf hiervoor een kwijting.
Tweemaal werd de verplaatsing naar Antwerpen gedaan "ter saecken van het vendel" en er werd een vergoeding betaald voor 'verteer' ten bedrage van 18 stuivers.
In hetzelfde jaar (1665) werd ook "eenen nieuwen sluyer" aangekocht voor de alferis. Een totaal bedrag van 22 gl. 19 st.
werd daarvoor bijeengebracht door 45 gildenleden, … rato van 6 stuivers per lid. Die sluier werd geleverd door "Jouffre Bosch" en de kostprijs bedroeg 22 gulden (99).

De gildenbroeders of ten minste hun vendeldrager geraakten weleens in de wind, want rond die tijd (1665) lezen wij dat er werd "betaelt aen den vinder van het spriet van het vendel dat verloren was 2 stuyvers"(100).

Op 23 april 1834 schonk graaf Leonard du Bus de Gisignies een nieuwe standaardwimpel met vaandel aan de gilde. Aan deze schenking verbond hij echter de volgende voorwaarden: "dat den voorschreven Heere, Jonkers en hunne nakomelingen ten eeuwige dagen vrij zullen zijn van alle boeten die aen deze gulde is onderworpen, alsook vrij zijn van allen gelag". Het bestuur van de gilde aanvaardde deze voorwaarden.

In 1891 bezat de gilde een vaandel en een wimpel en "bij ieder is een sluier gevoegd". Zij werden door de gilde onderhouden en door de vaandrigs ontrold en gedragen in de processies, de gildenmissen, de rouwmissen voor overleden leden, de schietingen van de koningsvogel en de prijsvogels, feesten en andere gelegenheden.
Bij ziekte of andere aanvaardbare reden van de vaandrigs werden de vaandels gedragen door een van de zes jongste gildenleden, die dan
ook "halfgelag" genoten.

Op de vrouwkensdag en in de mis voor een overleden vrouw werden de vaandels gedragen door de vrouwen van de vaandrigs, of bij ont- stentenis daarvan door de jongste der vrouwen (reglement van 1891, art.8).
In 1877 werd er 2,88 fr. betaald aan Godefridus Meeus voor "bekleedsel voor 't vaandel".
Ook in 1881 werd er 2 fr. betaald voor onkosten aan het vaandel en in 1886 voor het herstellen van het vaan (A.S.) 18,-fr.

Welk vaandel of welke vaandels er door de brand in 1904 werden vernietigd konden wij niet achterhalen. In ieder geval bevinden geen enkele van de vaandels uit vorige eeuwen zich momenteel bij de gildenbezittingen.

In 1908 schonk graaf Maximiliaan de Renesse een nieuw vaandel aan de Sint-Jorisgilde. De perikelen hieromtrent werden reeds uitvoerig beschreven in hoofdstuk II, rubriek 2.6.5..

Nogmaals verdient dit vaandel echter onze aandacht!
Op de goudkleurige ondergrond met groene kader en gouden franjes bevindt zich het St.-Andrieskruis. Dit kruis treffen we aan op vele gildenvaandels. In de ronde in het midden: St.-Joris verslaat de draak. De hele vlag is versierd met rode en blauwe bloemen op groene takken. Opschrift: bovenaan Sint Jorisgilde, onderaan Oostmalle, links 1579 en rechts 1908. Wapenschild in de rechterbenedenhoek: het wapenschild 'van Renesse-Breidbach' (gevierendeeld met links boven de leeuw van Renesse, rechts boven en links onder de ruiten van Hamal, rechts onder de draak van Breidbach).
Merkwaardig aan deze vlag is de stichtingsdatum 1579: vermoedelijk de vermeende datum van heroprichting van de gilde.

De vlag herstellen kostte in 1932 155 fr.

In 1952 verwierf de gilde een nieuw vaandel, bijna een kopie van het vorige. Het kader rond de vlag wordt echter lichtblauw. De stichtingsdatum wordt uiteraard 1523 en het opschrift bovenaan wordt "Koninklijke" St.-Jorisgilde". Er komt ook een kroon boven de ronde met "St.-Joris verslaat de draak". Het wapenschild wordt behouden.
Deze vlag werd devoot ingewijd en uitbundig gevierd tijdens het gildenfeest van 22 juni 1952 te Oostmalle.
In 1959 werd de riem van de vlag "hernieuwd" voor 10 fr. (het betreft hier waarschijnlijk een reparatie). In 1960 kostte "het maken" (waarschijnlijk weer een reparatie) van de vlag 225 fr.
106
107In 1964 werd de vlag bij de zusters van O.L.Vrouw van Nazareth (trappistinnen) in herstelling gegeven voor 1100 fr.

In 1980 liet de gilde door dezelfde zusters een nieuw vaandel maken. Het is een kopie van het vaandel van 1952.
Alleen lieten onze bestuurders, in de overtuiging dat het een Waalse haan was, de draak uit het wapenschild verwijderen en vervangen door een leeuw. Vermits het wapenschild "Breidbach" alleen door de oudste erfgenaam gedragen mag worden en deze naamdrager ondertussen kinderloos gestorven was, deden onze bestuurders hiermede (weliswaar ongeweten) een terechte historische correctie.
Samen met het nieuwe St.-Jorisbeeld werd dit vaandel op 21 februari 1981 gewijd. Karel Gabriëls ("de Choerel") is sindsdien vaandeldrager.
Tijdens de uitvaart van een gildenzuster is het zijn echtgenote Magda Van Dijck ("Magd van de Choerel") die de vlag met de zwarte sluier draagt.

In 1980 kocht de gilde ook een nieuw vendel. Het bevat een zwarte tekening van St.-Joris op witte achtergrond. Ludo Wuyts was de eerste vendelier. Vanaf 1986 nam Harry Paulussen dit vendel over.


Lijst van enkele vaandeldragers

In 1662-1665 was Jan van den Zande, alferis van de gilde. Op een lijst van 1768 werd A.F. Geerts als alfeer en Cornelis Van Heijscht als vendrick vermeld. Geerts werd ook op een lijst van 1770 als venderick vermeld.
Jacobus Jordens was alferis in 1796. Hij overleed op 11 nivose jaar 11 van de Franse republiek (=1 januari.1803).
In 1806 vervulde Fredericus Paeshuys de functie van alferis, tot op de datum van zijn overlijden, namelijk 9 augustus 1812.
Fransus Verhoft was alferis in 1815 en op een lijst van 1826 is achter zijn naam vermeld: "uytgegaen".
Willem Ghysels was lid van de gilde sinds 1832; in 1834 werd hij verkozen tot alferis en hij bleef tot minstens 1845 deze functie behouden.
Frans Verheyen was alferis in 1875, en Bernard Rombouts wordt in 1878 als "vaandrager Sint-Joris 1878" vermeld.
Van 1901 tot 1910 zijn Andreas De Vrij (opgevolgd door zijn zoon Louis) en Frans Tengrootenhuyzen "vandrik".
Jacob Mariën was vaandrig in 1928, volgens de inschrijving in het gildenregister.
Ludo Wuyts was vendelier van 1980 tot 1986.
Vanaf 1986 is Harry Paulussen vendelier.
Karel Gabriëls is vaandeldrager vanaf 1980.

3.2.2. Trommel, trommelaar of tamboer
108Volgens het reglement van 1891 was de functie van knaap gekoppeld aan deze van tamboer. Artikel 3-h van dit reglement bepaalde dat de "knaap of tambour" gekozen werd door de leden. Hij was vrij van "alle gelag". "Hij is gelast de trommel te slaan zo dikwijls het bestuur zulks nodig oordeelt, alsook de aanzeggingen te doen der bijeenkomsten of vergaderingen, en andere kleine diensten of boodschappen voor het bestuur, zoals van ouds 't gebruik is".
Hij geniet een schadeloosstelling of vergoeding welke door het bestuur vastgesteld wordt". Als hij zijn dienst verwaarloosde kon hij afgezet worden. Hij ontving zijn bevelen van de hoofdman of van zijn plaatsvervanger.
Wij zijn wel de mening toegedaan dat de functies van tamboer en knaap voor 1891 niet gecumuleerd werden.

Voor versiering van de trommel van de gilde werd, in 1608, "zes ellen kousbandlint" aangekocht, "alles te samen voor zeven stuivers" (101).

De trommel was "een kostelijk instrument" en ze moest af en toe worden nagezien of hersteld.
In 1671 werden 3 guldens betaald voor reparatiekosten.
109
In 1771 kocht de gilde een nieuwe trommel voor een bedrag van 6 guldens en 10 stuivers (102).
De trommel werd hersteld in 1775 en op Sint-Jorisdag werd de rekening daarvoor betaald: 2 guldens en 2 stuivers.
In 1871 werd er 10,10 fr. betaald voor "zeelen en vel voor de trommel" en in 1884 werd er 0,50 fr. betaald voor herstelling van de trommel.
C. Van Gestel vroeg in 1887 2,25 fr voor het herstellen en het maken van de trommel en aan J.B. Van den Langenbergh betaalde men 3,50 fr. voor de herstelling van het vel van de trommel.
In 1951 kostte het maken van de trommel 300 fr.
Voor vel en snaren van de trom betaalde men in 1956 250 fr. en in 1958 35 fr.
In 1962 noteerde men 100 fr. uitgaven voor de "riem van de roffel" (waarschijnlijk weer een reparatie).
De nieuwe trommel werd in 1980 aangekocht voor 9650 fr. en de koorden voor de trommel (waarschijnlijk voor de oude trommel)
kostten 270 fr.
Op de kleine trommel komen volgende letters voor: "J.D.B., O.M.".
*

Henderick Paeshuys, was "tambour deser gilde van Oostmalle" in 1770 en hij vervulde deze functie nog steeds in 1782.

Jan Jordens (vader van de huidige hoofdman) was roffelaar vanaf 1930. Zijn zoon Gust volgde hem op in 1953.
Willy Verboven was roffelaar van 1981 tot 1985.

De functie van tamboer tijdens een schoon inkomen om de stapmaat aan te geven, wordt vanaf 1993 uitgevoerd door de bestuursleden Mon Hellemans en Jo Boenders. Maar 'roffelaar' kunnen we hen eigenlijk niet noemen. Is hier nog wat voor de jeugd weggelegd ?

3.2.3. De knaap
Een gilde zonder knaap was vroeger ondenkbaar. De knaap was de duivel-doet-al in de gilde. Zoals we hiervoor reeds schreven werd deze functie vanaf 1891 gecumuleerd met deze van tamboer.

In 1609 gingen de schutters naar Hoogstraten. De bode werd vergoed voor het door hem gepresteerde werk, o.a. het verwittigen van alle leden, en de dekens betaalden hem daarvoor 9 stuivers, 1 oordje, en daarbij kreeg hij nog 6 potten Antwerps bier. Of hij dit bier alleen uitgedronken heeft was nergens te vinden.

In 1614 ontving de knaap vijf en half stuivers, om "Cornelius De Vrij ende meer andere aan te halen". Hij kreeg ook 12 stuivers toen de gilde "de nieuwen Alferis en den tambour creghen"(103).
In 1661 had de gilde een knecht en voor "het draghen van de briefkens", kreeg hij een pot bier (104).
Dionysius De Bie, was in 1770 "cnaep deser gilde van Oostmalle".
De knaap ontving in 1771 een vergoeding van 1 fl. 4 st. voor "gedaene diensten".
Op St.-Jorisdag 1775 genoot de knaap een vergoeding van 12 stuivers.

In 1782 is Hendrick Jordens vermeld als knaap van de gilde.
Petrus Peeters is op een lijst van 1826 als knaap vermeld; op 28 mei 1837 had hij "zijn eerlijk ontslag aengeboden" en in zijn plaats werd Paulus Dekkers tot knaap aangesteld.

In 1843 ontving de knaap 3 fr. als vergoeding, in 1848 en in 1849 twee fr.
In de rekening van St.-Jorisdag 1869 werden vergoedingen betaald aan de knaap, nl. 1 fr. voor Sacramentsdag, 1 fr. voor St.-Lucasdag, 1 fr. voor St.-Jozefsdag en 2 fr. voor Sint-Jorisdag.
De naam van de knaap is niet vermeld. Ook de volgende jaren werden deze vergoedingen regelmatig uitbetaald.
In 1886 werd de knaap betaald voor het aanzeggen van een aantal uitvaarten van gildenleden en ook voor het aanzeggen van de inhaling van de nieuwe pastoor. Hij ontving hiervoor 10,-fr.
In 1887 ontving hij 1,50 fr. voor het aanzeggen van de uitvaart voor Mevrouw du Bus.

In 1912, 1913 en 1914 bedroegen de uitgaven voor de knaap op Verloren Maaandag 8 fr. en op St.-Jorisdag 1,25 fr.
Voor vergoedingen aan de knaap schreef men bij de uitgaven:
in 1928 op Verloren Maandag 43 fr. en op St.-Jorisdag 12 fr.
in 1931 op St.-Jorisdag 36 fr.
in 1933 op Verloren Maandag 42 fr. en op St.-Jorisdag 30 fr.
in 1946 op Verloren Maandag 150 fr. en op St.-Jorisdag 100 fr.

111Het register vermeldt echter niet wie de knaap was.

Alfons Hens wordt in het register als knaap vermeld in 1950. Hij is echter reeds in 1954 uit de gilde getreden.
Op Verloren Maandag 1951 werd voor de knaap 90 fr. uitgeboekt.
In 1958 betaalde men nog voor knaap en speelman 200 fr.
In 1962 kostte de knaap slechts 6,50 fr.

Als we later nog uitgaven voor de knaap in de kasboeken van de gilde aantreffen, betreft het de uitgaven voor het tijdschrift van de Hoge Gildenraad dat de passende titel "De Knaap" meekreeg.

Momenteel wordt de functie van knaap eigenlijk door alle bestuursleden uitgeoefend. Om brieven en berichten aan de leden te bezorgen, om lidgelden te ontvangen, om in te schrijven voor een teerfeest... krijgt ieder bestuurslid een aantal leden toegewezen.
*
Zelfs de knaap van een andere gilde werd weleens betaald. Als de knecht van de gilde van Brecht in 1613 de uitnodiging bracht om te komen schieten, kreeg hij 6 stuivers drinkgeld (105).
De knecht van de gilde van Rijkevorsel ontving 14 stuivers in 1661 voor het brengen van "eenen beschrijffbrief".

3.2.4. De speelman
Feest vieren zonder muziek was ondenkbaar.
Vroeger zorgden de speellieden voor de nodige sfeer. Soms werden ook narren of "zotten" gevraagd om te zorgen voor veel leute en ambiance.
De rekeningen van de Sint-Jorisgilde vermelden slechts zeer sporadisch de namen van de speellieden of de narren. Meestal werd alleen het bedrag van de vergoedingen, betaald aan de betrokkenen, ingeschreven.

In de rekening van 1610, opgemaakt door de dekens Geert Boeckx en Simon Pauwels, lezen wij "betaald aan Anthonis Pellens als andere speellieden de som van 15 stuivers" en daarop volgt "item betaald aan Gommers den Sodt 2 en half stuivers".
Toen werd zelfs de naam van de nar genoemd: "Item nog betaald aan Anthonis Jaenen van de gulde in sotschappen te dienen 10 stuivers".
Het daaropvolgende jaar, 1612, werden de speellieden en de "zot" samen betaald: "Item in 1612 nog betaald aan de speellieden metten sot", samen 10 stuivers.
Onze gilde trok bijna jaarlijks naar Zoersel om er samen met de plaatselijke Sint-Sebastiaansgilde kermis te vieren. "In 1613 te Zoersel voor de speellieden metten sot 22 stuivers en half" (106).

De vierde dag van Zoersel kermis, in mei 1662, werd er betaald "aen die spelieden over het speelen van verloeren maendagh, St.-Jorisdach ende die Soersel kermisdaghen, t'samen bij een gereeckent eene somme van drij guldens ende twee stuyvers".
In 1663, op de vierde dag van Zoersel kermis, werd er aan "twee speellieden over die twee daeghen" 3 guldens betaald. Ook op de derde dag van Westmalle kermis genoten 2 speellieden voor drie dagen 4 guldens en 10 stuivers. Met Zoersel-kermis 1665 werd er "aen die speellieden over twee daeghen speelens die somme van drie guldens" betaald.
Op Verloren Maandag 1663 genoot de speelman voor twee dagen een vergoeding van 1 gulden 5 stuivers (107)
Op St.-Jorisdag 1663 werd er 1 gulden en 10 stuivers betaald aan "die twee speellieden voor gespeelt te hebben opden voors. dach".

In 1664 ontving de speelman "over speelen te kermisse ende die twee voors. daghen (2 dagen met Verloren Maandag) in totaal 37 stuivers en twee oorden. Tijdens hetzelfde jaar ontvingen nog "twee speellieden over twee daeghen speelens", een bedrag van 3 guldens.
Als vergoeding voor twee dagen spel op het teerfeest van Verloren Maandag 1665 ontving de speelman een bedrag van 2 guldens en 16 stuivers.

Peeter Peeters werd als "spelman" genoemd in 1770 en in 1782 was hij nog steeds speelman.
113

Met Verloren Maandag 1771 ontving de speelman een vergoeding van 2 fl. 1 st. 1 oordje en in 1774 voor twee dagen 15 stuivers 3 oorden.

Op de teerdag van 8 januari 1951 speelden Doms en Van Leuven muziek en op 11 en 12 januari 1954 was Albert Geens de muzikant.
De speelmannen of muzikanten van de gilde zijn tegenwoordig gildenleden die de muziek spelen voor de begeleiding bij de gildendansen. De trekharmonica ("trekzak") is daarbij het meest voorkomend instrument. De beoordeling van de dans bij het gildenfeest is dikwijls van hen afhankelijk. Terecht mag de Oostmalse gilde dan ook fier zijn op haar speelmannen. In het register vinden we de namen van volgende harmonicaspelers:
1955: Ursula De Gruyter
1958: August Doms
1972: Ursula De Gruyter
1976-1985: Karel Van Uytven
1981-1991: Peter Jordens
vanaf 1988: Alex Vorselmans (die vooral ook meedanst)
vanaf 1988: Alex De Vries


3.2.5. De cornet
Aan het hoofd van de Sint-Jorisgilde reed eertijds, gezeten op een zwaar en stevig boerenpaard, de wimpeldrager of de cornet met de standaard of de wimpel van de gilde. Hij werd gevolgd door de trommelaar, de speelman, de alferis en dan de gildenbroeders, voorafgegaan door de hoofdman, de koning en de dekens. Samen met de mee opstappende medekens of maagdekens vormde de groep een prettig en sierlijk uitzicht.
114Het paard moest gevoed en ook gezadeld worden. De gilde betaalde het voedsel van het paard, als de cornet er mee optrok in stoeten of als hij het gebruikte bij allerhande feestelijkheden.
In de rekening van 1662 is een som van acht stuivers ingeschreven, die betaald werden "over het Cornets peert". De uitleg in de rekening van 1663 is duidelijker: "Item soo hebben die Rendanten alnoch betaelt over het voeyeren van het Cornets peert tot Soursel eene somme van 8 stuivers" (dit geschiedde op de derde dag van Zoersel-kermis, in mei 1663). De derde dag van Westmalle kermis van hetzelfde jaar werden 8 stuivers betaald "over het voeder van het Cornets peert".
In 1664, wederom op de derde dag van Zoersel-kermis, werd er 10 stuivers betaald "over t'verteren van het Cornets peert".
De tweede dag van Westmalle-kermis 1664 werd er afgerekend om "het Cornets peert te voederen opden voors. Kermisse dach", 8 stuivers. Op 1 mei 1665, Zoersel-kermis, werd er 8 stuivers betaald "over het voeder van het Cornets peerts".
Eveneens in 1665 werden 10 guldens betaald aan "Jan Vrancx, sadelmaecker, over den coop van eenen sadel voor die Gulde".
Die zadelmaker woonde wellicht in Turnhout, want een gildenlid maakte de verplaatsing naar die stad en ontving een vergoeding wegens kosten gemaakt voor 'verteer'.
De wimpel van de gilde was onderhevig aan slijtage. In 1664 werden 3 stuivers betaald voor het "stoppen vanden wimpel" (108).

In 1998 verwierf de gilde een prachtige nieuwe standaard met de beeltenis van Sint-Joris op donkerpaarse ondergrond. Deze standaard werd gewijd in de gildenmis ter gelegenheid van het gildenfeest op 28 juni 1998 te Oostmalle. Cornet Jos Aernouts voert deze standaard gezeten op zijn boerenpaard.
Gelukkig is zo een oude traditie in ere hersteld. Nu rijdt de cornet weer voorop als de Sint-Jorisgilde naar buiten komt. Hij wordt gevolgd door de blazoendragers, de alferis, de vendelier, de koning, de hoofdman, de roffelaars, beeld gedragen door vier gildenbroeders, de speelman, de schutters en de dansers.

Een aantal cornets worden vermeld in de registers:

1662: Peeter Mattheussen
1770: Geeraerd Henderick, cornet deser gilde.
1796: Jan Dermuyden, corneth. Hij komt ook als cornet voor in de lijsten van 1806-1808 en 1815.
1832: Domien Bauwens, vanaf 29.4.1832. Hij vervulde die functie nog in 1845.
1860: Eelen Francis
1863: Cornelius Meeusen
1875: Joseph Wuyts. Hij was nog steeds cornet in 1880.
1998: Jos Aernouts.

3.2.6. De gildenbroeders
a) Het inkomen
Om gildenlid te worden moet men door een lid van de gilde voorgesteld zijn en bij algemene stemming door de meerderheid aangenomen worden (art. 2 van het reglement van 23.4.1891).
De geheime stemming geschiedt nog steeds met erwten en bonen.
Ieder lid ontvangt één erwt en één boon. Volgens het gebruik bij de Sint-Jorisgilde geldt een erwt als voorkeurstem en een boon als tegenstem. Er wordt rondgegaan met een pet, waarin elk gildenlid een erwt ofwel een boon deponeert, naargelang hij voor of tegen de aanneming van de kandidaat is. Nadien worden het aantal erwten en bonen aanwezig in die pet geteld. Indien er meer erwten dan bonen worden geteld is de kandidaat aanvaard als nieuwe gildenbroeder.
Slechts éénmaal vonden we de toepassing van deze werkwijze vermeld in het gildenboek. Op 23 april 1895 werd Antoon Meeuwissen, na geheime stemming met erwten en bonen, aangenomen als lid of gildenbroeder.

Na de aanvaarding door de gildenbroeders moest het nieuwe lid de eed afleggen. De formule van die eed hebben we niet gevonden in het oudste gildenboek. In alle geval moest de nieuwe broeder trouw zweren aan zijn vorst of landvoogd, aan de hoofdman en de andere overheden van de gilde en aan het reglement of de caerte.
Dit blijkt onder meer uit een inschrijving in het gildenboek van 23 april 1776. Op die dag werden "met vollen contentemente van den geheelen regimente in de gilde genomen: Michiel Wouters peeterszone, J. B. Geerts en Philippus Jacobus Van Reuth de welcke hunnen Eedt hebben gedaen in conformiteyt als bij de caerte vermelt in mijne onderget. handen". (get.)"G.Geerts, hooftman".

Na het afleggen van de eed moest het inkomgeld betaald worden.
In 1614 bedroeg de inkom 3 stuivers (109).
Jan van Zande en Jan Hendricx betaalden in 1665 te samen 2 guldens en 10 stuivers "over d'incomgeldt"(110).

De bekommernis "om geen duifhuis daarvan (=van de gilde) te maken", zoals in de kaart van 1953 gemeld, leeft nog steeds in de gilde.De kandidaat-gildenleden worden verzocht gedurende een jaar als schutter, danser of muzikant aan het gildenleven deel te nemen. Tijdens het 'groot' teerfeest, het teerfeest van Sint-Jorisdag, dat daarop volgt, worden zij dan volgens het oud gebruik 'ingekozen'. Dezelfde avond mogen de nieuw gekozen leden de feestavond komen vervoegen en worden zij hoog boven de schouders, gezeten op een stoel, de dansvloer rondgedragen. Zij moeten daarna met een fles jenever trakteren.

b) Evolutie van het bevolkingscijfer van de gemeente en het aantal gildenleden
Tijdens de vorige eeuwen telde de gemeente Oostmalle slechts een gering aantal inwoners. We schreven reeds dat de bevolking van de gemeente in 1526 werd geraamd op 446 inwoners, verdeeld over 83 haardsteden of huizen. Andere cijfers geven voor dat jaar slechts 345 inwoners. Dit inwonersaantal werd later geraamd als volgt:
in 1693: 535 inw., in 1711: 562 inw., in 1720: 611 inw., in 1729: 588 inw., in 1785: 701 inw.(111), in 1796: 750 inwoners.
Vanaf 1830 kunnen exacte bevolkingscijfers worden gegeven: 1830: 1.054 inw., 1850: 1.200 inw., 1870: 1.116 inw., 1890: 1.033 inw. 1900: 1.110 inwoners. De aangroei van de bevolking geschiedde vooral tijdens de 20ste eeuw. In 1960 bedroeg het aantal inwoners van de gemeente 3.262 personen. Momenteel bedraagt het aantal inwoners van de deelgemeente Oostmalle meer dan 6.000 personen.
116
We vermelden deze bevolkingscijfers omdat alzo een vergelijking kan gemaakt worden tussen het aantal inwoners van de gemeente en het aantal gildenleden, vooral in de vorige eeuwen.
*
We weten dat de gilde rond 1592 dreigde teniet te gaan en toen nog slechts twee leden telde. Na dit absolute dieptepunt volgde er een heropflakkering en in 1596 waren er 45 gildenbroeders.

Verdere cijfers van het ledenaantal :
Deze cijfers werden getrokken uit de ledenlijsten die voor bepaalde jaren werden opgesteld, ofwel uit de "gelagslijsten", opgesteld ter gelegenheid van teerfeesten. In het laatste geval vermelden de lijsten slechts het aantal aanwezige leden op die feesten.
1606: 53 leden
1607: 60 "
1614: 42 " (aanwezig in de mis met de kermis)
1617: 43 "
1768: 42 " (op lijst)
1770: 47 " (op lijst)
1771: 42 " (op het feest van Verloren Maandag)
1773: 48 " (op het "gelagh" in de "Drij Swaentjens"
1774: 52 " (op Sint-Jorisdag)
1775: 52 " (op Sint-Laurentiusdag)
1776: 38 " (op Sint-Jorisdag)
1777: 46 " (op Verloren Maandag)
1793: 65 " (op lijst)
1806: 60 " ( " )
1811: 48 " ( " )
1826: 43 " ( " )
1836: 31 " (op Verloren Maandag)
1842: 32 " (op Verloren Maandag)
1843: 41 " (op " " )
1845: 53 " (op lijst)
1864: 56 " (op Verloren Maandag)
1875: 27 " (op " " )
1888: 35 " (op Sint-Jorisdag)
1912: 29 " (op Verloren Maandag: 28 mannen en 1 weduwe)
1928: 23 " (op Verloren Maandag)
1934: 28 " (op 19 maart 1934)
1947: 32 " (op Verloren Maandag)
1963: 56 " (op ledenlijst)
1985:130 " (op algemene vergadering van 28 november 1985 mannen + vrouwen:
1998:109 " (op de ledenlijst mannen + vrouwen)
118

c) Plichten - Tucht
Artikel 11 van het reglement van 23.4.1891 handelt over "de boeten en andere schikkingen".
Alle gildenleden moesten voldoen aan een aantal verplichtingen en er werden ook een aantal verbodsbepalingen opgelegd. Boeten waren voorzien voor alle leden die afwezig waren in de gildenmissen, processies, begrafenisplechtigheden van een overleden gildenlid, stoeten en de koningsschieting. Wie zich onbetamelijk gedroeg werd gestraft. Vloeken, twisten, veel lawaai maken, vechten en ook zonder toelating sterke dranken gebruiken in de gildenkamer vielen onder deze bepalingen. Om in stoet naar de gildenmis of een begrafenisplechtigheid te kunnen gaan moesten de leden, op straf van boete, een kwartier vooraf in het lokaal aanwezig zijn. De zieke gildenbroeders werden van boete ontslagen, maar zij moesten, zoals de andere leden, hun gelag betalen. Zij kregen daarvoor wel "een stoop bier" (art.12 van het reglement van 1891).
Jacop Wijns, oud-deken, werd in 1611 bestraft met 25 stuivers, "ter oorzake van zekere luimige woorden en van meer andere onbehoorlijkheden door hem op St.-Jorisdag" gepleegd, en Hendrick De Clerck werd voor gelijkaardige feiten beboet met 8 stuivers.
Op Verloren Maandag 1870 werden boeten betaald door Henri Boon en door Celens en op Sint-Jorisdag 1871 door Bogaerts, Boon en Druyts. Er is echter niet vermeld voor welke feiten betrokkenen bestraft werden.

De boeten die de gildenleden opliepen voor afwezigheden of te laat komen op godsdienstige plechtigheden, op activiteiten georganiseerd door de gilde en dergelijke bespreken we hierna in hoofdstuk IV, in de diverse rubrieken die betrekking hebben op het gildenleven.

d) Het uittreden
Zoals er redenen bestonden om lid van een gilde te worden, zo waren er ook oorzaken om de vereniging te verlaten: verhuizing, ziekte, huishoudelijke zorgen, ontevredenheid en noem maar op.
Om gegronde redenen kon de bewuste broeder van zijn eed ontslagen worden, maar hij moest dan volgens de kaart uitgaansgeld betalen (112).
Hierover vinden we practisch niets in het oudste gildenboek. Er is wel enkele malen vermeld: "uytgegaen, overleden, dood", zonder verdere uitleg.
Volgens art.12 van het reglement van 1891, moesten de erfgenamen van een overleden gildenbroeder wel een halve ton bier schenken, die door de gildenbroeders op de dag van de uitvaart van het overleden lid zouden gedronken worden. Bij het overlijden van een gildenzuster moesten de erfgenamen een 'vierendeel' bier offreren, waarvan de vrouwen mochten profiteren op de dag van de uitvaart, "alles volgens oude gebruiken".

e) De jubilarissen
Op 23 april 1928 vierde de gilde het feest ter gelegenheid van het 50-jarig lidmaatschap van hoofdman Louis Janssens. Hem is toen een beker aangeboden "met inschrift: Aan onzen Hoofdman Louis Janssen 1878-1928".
Op 23 april 1934 vierde de gilde het feest ter gelegenheid van zijn 25-jaar hoofdman van de gilde. Het geschenk van de gilde was een wandelstok.
En de foto die hoort bij volgend feest werd reeds meermaals gepubliceerd:
"Op 23 April 1938 heeft de Gilde den Jubilee gevierd van drie leden den eerste Jubilaris Mijnheer Louis Janssens Hoofdman en Jubilee van 60 jaar lid. Ingekomen op 23 April 1878 den tweede Jubilaris Mijnheer Karel Van Giel ingekomen op 23 April 1888 den derde Jubilares Madame Wed Van Tiggelen.
In stoet heeft de gilde de drei Jubilarissen uitgehaald ten huize en dan de dankmis met groote plechtigheid waarin Mijnheer De Molder pastoor alhier eene aanspraak heeft gedaan ter kerke.
'S middags aan tafel heeft de schrijver eenige woorden van hulde gebracht in naam der leden aan de drie gevierden waarop na de rede allen te samen het lied weerklonk Waar kunnen wij nog beter zijn!
Den geheelen dag werd nog lustig gefeest ter herdenking aan de gevierden."

Op 8 september 1935 betaalde Frans Schrijvers 100 fr. om de gilde te trakteren ter gelegenheid van zijn "dekenbenoeming en ontvangst der koninklijke medaille als deken der maalders".
120
Op 27 juni 1949 haalde de gilde Henri Bogaerts en Theresia Verschueren thuis af ter gelegenheid van hun gouden bruiloft. In stoet ging het dan naar gemeentehuis en kerk. Een geschenk en bloemen werden overhandigd. Op zijn beurt heeft het gouden paar de gilde dan getrakteerd op 4 juli 1949.
Op 9 januari 1950 werd Carolina Mariën-Verbist gevierd voor haar gedurende 50 jaar "ononderbroken" lid zijn. De gilde werd dan door haar in het lokaal getrakteerd op 24 januari 1950.
Op Verloren Maandag 1958 vierde de gilde de jubilarissen Jan De Vry en Frans Ghysels voor hun meer dan 50-jarig lidmaatschap. Op 12 februari werd de gilde dan door de jubilarissen getrakteerd: Frans betaalde de koffietafel en Jan de twee vaten bier.
Op 8 januari 1967 werd Jan De Vry op het gemeentehuis ontvangen omwille van zijn 60-jaar lid van de gilde. Jan trakteerde de gilde met worstenbrood en appelbrood. "Daarna is er gedanst en gedronken tot 3.30 uur in de morgen. Ge moet niet vragen of er plezier is gemaakt en de oudste van onze gilde (Jan De Vrij) heeft er nog het meeste plezier aan beleefd."

De Hoge Gildenraad der Kempen honoreert gildenbroeders die een aantal jaren in de gilde zijn of uitzonderlijke verdiensten voor de gilden hebben, met de orde van de papegaai. In 1953 werden de gildenbroeders ontvangen op het gemeentehuis van Westmalle en later op het stadhuis van Hoogstraten alwaar de eretekens werden uitgereikt. Na de plechtigheid volgde nog een feestmaal voor de gevierden en genodigden.
4 mei 1953: Antoon Meeuwissen: gouden papegaai
Jan De Vry: zilveren papegaai
Frans Ghysels: zilveren papegaai
Jan Storms: zilveren papegaai
Henri Bogaerts: zilveren papegaai
Jozef Peeraer: zilveren papegaai
1961: Jan Jordens: zilveren papegaai
12 mei 1963: Jozef Peeraer: gouden papegaai (50 jaar lid)
2 mei 1965: Jules Van Giel: zilveren papegaai (35 jaar lid)
7 mei 1967: Jan De Vry: gouden plaket (60 jaar lid)
7 mei 1967: Louis Boenders: zilveren papegaai (35 jaar lid)
11mei 1975: Richard Scheynen : zilveren papegaai (opperkoning)
3 mei 1981: Richard Scheynen: gouden papegaai (2de x opperkoning)
1 mei 1983: Louis De Gruyter: zilveren papegaai
6 mei 1984: August Mariën: zilveren papegaai
5 mei 1985: August Jordens: zilveren papegaai
5 mei 1985: Staf Vervoort: zilveren papegaai
4 mei 1986: Alfons Boenders: zilveren papegaai
4 mei 1986: Louis Michielsen: zilveren papegaai
4 mei 1986: August Canters: zilveren papegaai
3 mei 1993: Bert Van Tichelen: zilveren papegaai
5 mei 1996: August Jordens: gouden papegaai
4 mei 1997: Edward Roosenbroek: zilveren papegaai
122

3.2.7. De gildenzusters
Alhoewel we er in de oude registers weinig over terugvinden, veronderstellen we dat de vrouwen steeds aan het gildenleven hebben deelgenomen.
Het reglement van 1891 voorziet een "Vrouwkensdag" op de dinsdag na Verloren Maandag. De hoofdman moest bij zijn verkiezing de gildenvrouwen trakteren in zijn huis. De vrouwen moesten mee "uitleggen" voor het geschenk van de nieuwe koningin. Het vaandel werd bij overlijden van een gildenzuster gedragen door de vrouw van de vaandrig.
Het reglement van 1925 voorziet ook dat de echtgenote als lid aanvaard wordt en lid blijft na het overlijden van haar man.
Uit het register kunnen we inderdaad opmaken dat na de Eerste Wereldoorlog de gildenzusters bij de teerdagen en tal van feestelijkheden, zoals het vieren van jubilarissen, aanwezig waren. De groepsfoto's bij zulke gelegenheden genomen, getuigen hier ook van.
Het is echter vooral na de Tweede Wereldoorlog toen de beoefening van de gildendansen begon, dat de gildenzusters in Oostmalle actief van het gildenleven gingen deel uitmaken. We verwijzen in dit verband naar de lijsten van activiteiten en gildenfeesten.
Vanaf 1983 gaat de Hoge Gildenraad der Kempen de trouwe aanwezigheid van de gildenzusters belonen met de "Orde van trouw".
Ook verscheidene Oostmalse gildenzusters werden reeds voor hun trouw aan de gilde met een sierspeld beloond. Zie hiervoor de ledenlijst.
Op 28 november 1985 werd aan de vrouwen van de St.-Jorisgilde van Oostmalle stemrecht gegeven voor de verkiezing van hoofdman en bestuur. Ze mogen echter zelf nog geen bestuursfunctie uitoefenen.
Sinds 1996 mogen ook de gildenzusters deel uitmaken van het 'zestal' dat zijn gilde vertegenwoordigt tijdens een schietspel of gildenfeest van de Hoge Gildenraad der Kempen. Voor Oostmalle was Maria Meeusen de eerste vrouw in dit zestal in 1997.
Het gildenleven zonder de gildenzusters is op het einde van de twintigste eeuw totaal ondenkbaar geworden.
123

We schreven reeds dat de Hoge Gildenraad de gildenzusters beloont voor hun trouw aan de gilde met de "orde van trouw". Deze 'broche' wordt jaarlijks uitgereikt in de loop van oktober in de parochiezaal te Rijkevorsel. Na de uitreiking worden er meestal door de aanwezigen gildendansen uitgevoerd.
Volgende Oostmalse gildenzusters ontvingen reeds een broche:
2 oktober 1983: Stefanie Leys-Verelst: gouden juweel
Maria Jordens-Mariën: gouden juweel
Maria Thielemans: gouden juweel
Hortensia Schryvers-Saveniers: zilveren juweel
Fien Fierens-Boudewijns: zilveren juweel
7 oktober 1984: Roza Mariën-Veraghtert: zilveren juweel
6 oktober 1985: Liza Willemsen-Oostvogels: zilveren juweel
2 oktober 1988: Maria De Schepper: zilveren juweel
6 oktober 1990: Emma Scheynen-Jordens: zilveren juweel
17 oktober 1993:Elisa Gyles-Van der Beken: zilveren juweel
Jeanne Van Tichelen-Willemsen: zilveren juweel
6 oktober 1996: Mariette Jordens-Lenaerts: zilveren juweel
4 oktober 1998: Amelia Seeuws-Jordens: zilveren juweel
124

III. FUNCTIES IN DE GILDE
3.1. Bestuur van de gilde

De interne organisatie van een gilde is overal ongeveer hetzelfde.
Aan het hoofd ervan staat een hoofdman, voor heel het leven gekozen. Hij wordt bijgestaan door de deken(s), door de koning van de gilde, die zijn waardigheid put uit zijn schutterskunst bij de koningsschieting, twee tot vier oudermannen, een vendelier of alferis, een schrijver of secretaris. Verder zijn er nog ondergeschikte dienaars: een wimpelier, een tamboer, een knaap, een speelman...
Het reglement van de Oostmalse Sint-Jorisgilde van 23 april 1891 vermeldt in artikel 3, dat "de overheid van de gilde" bestaat uit:
de hoofdman, eventueel een erehoofdman, de koning, de deken en de onderdeken, de ouderlingen, de vaandrig, de schrijver of secretaris, de knaap of tamboer. Tijdens een groot gedeelte van de 19de eeuw was er ook een onderhoofdman. Deze functie wordt in het reglement van 1891 niet meer vernoemd.

De verkiezingen voor de bestuursfuncties, de aanneming van nieuwe leden alsook "bijvoegingen aan de gewone gebruiken der gilde", geschiedden door de leden, bij geheime stemming, met erwten en bonen. Om geldig te kunnen stemmen moesten ten minste de twee derden der mannelijke leden aanwezig zijn. Besluiten strijdig met de bepalingen van het reglement -van 1891- waren ongeldig.
(art. 4). In de vorige eeuwen konden vele personen niet lezen en niet schrijven. Is dit de reden waarom er gestemd werd met erwten en bonen ? Alhoewel die reden thans niet meer opgaat, is de traditie nog steeds van kracht en wordt er in onze Sint-Jorisgilde nu nog op dezelfde wijze gestemd om nieuwe leden te kiezen.

Momenteel wordt het bestuur van de gilde, die een V.Z.W. geworden is, gevormd door de hoofdman, schrijver, deken, enkele bestuursleden, de koning en eventueel de keizer. De bestuursleden worden bij geheime stemming gekozen tijdens de algemene vergadering op Verloren Maandag. Het bestuur is thans samengesteld als volgt: hoofdman August Jordens, schrijver Stefaan Wouters, deken Ward Kennis (die ook de huidige koning is), bestuursleden: Mon Hellemans, Paul Harts, Marcel Peeters, Marc Van Tichelen, Jo Boenders en Rob. De Gruyter.

3.1.1. De hoofdman

In de 16de en de 17de eeuwen vervulden de plaatselijk heren, de graven de Renesse, meestal de functie van hoofdman van de gilde.
Tijdens de 18de eeuw waren dat de schouten van het dorp of de rentmeesters van de grafelijke familie. In de 19de eeuw werd er, volgens het register van de gilde, terug aangeknoopt met "de aloude gewoonte der 16de eeuw" en werden de burggraven du Bus de Gisignies tot hoofdman van de gilde gekozen. Ook twee burgemeesters bekleedden tijdens de 19de eeuw de hoogste functie in de gilde.

Het reglement van 1891 bepaalt dat de hoofdman gekozen werd door de leden, bij algemene stemming, op Sint-Jorisdag, 23 april, onmiddellijk na de mis. Bij zijn verkiezing was hij verplicht de gilde een dag te trakteren in de gildenkamer en de gildenvrouwen in zijn huis. In het reglement staat dat deze verkiezing geschiedde "volgens oud gebruik". Daaruit kunnen we besluiten dat dezelfde procedure vroeger ook reeds werd toegepast.

In de twintigste eeuw was het vaak niet meer mogelijk te wachten tot 23 april om een nieuwe hoofdman te kiezen. Er werd dan ook vaak afgeweken van deze datum en sinds de veranderde visie op de aanwezigheid van de gildenzusters gebeurde de traktatie van de nieuwe hoofdman meestal voor de ganse gilde en niet meer voor mannen en vrouwen apart.

Lijst van de bekende hoofdmannen.

1540-1561 Jan van Renesse,
Na het overlijden van zijn vader werd hij in 1538 heer van Oostmalle en drossaard van Breda.
Jan van Renesse huwde in 1530 met Elisabeth van Nassau,natuurlijke dochter van Graaf Hendrik van Nassau. Vele hoge bezoekers werden in die tijd ontvangen op het kasteel van Oostmalle. Prins Willem van Oranje was meermaals te gast op het Oostmalse hof. Keizer Karel V vereerde de grafelijke familie met een paar bezoeken aan het kasteel in 1545 en in 1548.
Jan van Renesse schonk in 1540 aan "den schutters van den voetboghe doen Bernaert den papegay uyt den naem van mijnen heer
af geschoten hadde 3 tonne biers en voer elc tonne betaelt XVI stuyvers" (76).

1596-1599: Frederik de Renesse
Als vierde zoon van Jan, erfde hij de titel van heer van Oostmalle en deed het verhef op 28 juli 1561. De nagedachtenis van Frederik en van zijn echtgenote Helena Torck blijft in Oostmalle bewaard, dankzij hun mooie zwarte praalgraf, dat eertijds in de kerk stond en nu onder de St.-Laurentiustoren is ingemetseld.
Hij was, als hoofdman der St.-Jorisgilde, in 1599 vrijgevig, en Jacobus De Schryver, rentmeester betaalde "voor den Heer bier ten huyse van Nicolaes Bervoets op den papegai dach voor hooched.
gemaeckt, en hoetman is van de gulde 5 guld. 10 st."(77).

+/-1612-1628? Willem van Renesse
Hij was een zoon van Frederik en van Helena Torck en hij was de laatste heer die het kasteel nog permanent bewoonde. Hij deed het verhef van Oostmalle op 8 februari 1612.
Willem van Renesse was zeer volksgezind. In 1619 kroonde hij zich tot koning van de St.-Jorisgilde door het afschieten van de koningsvogel op papegaaidag. Hij stierf in februari 1630.
Een afdoend bewijs, waaruit moet blijken dat hij hoofdman van de gilde is geweest, hebben we niet gevonden.
Zijn weduwe Margareta van der Aa van Renesse (+1635) schonk in 1631 nog een "vendel" aan de gilde, zoals blijkt uit de rekening van dat jaar opgemaakt door schout en rentmeester Dirk Bosch.

1665 Andreas Bervoets
In 1665 was Andreas Bervoets hoofdman en "Jan Jordens dekens Machiel de Vrij, Gommaer Ghysels. In 1666 koninck Claes Mertens, Jan Jordens, Adriaan v.d. Kieboom, dekens, Secretaris And. M. Allaerts (78).

1768-1770 Natalis Fr. Spirlet
In de lijst van de gildenbroeders opgemaakt de 23ste april 1768 wordt Natalis Fr. Spirlet vermeld als "hooftman". Op die lijst komen in totaal 42 gildenleden voor. Het dorp telde 744 inwoners, verdeeld over 158 huisgezinnen. Dus van iets meer dan 1/4e. van de huishoudens was een gezinslid vertegenwoordigd in de gilde.
Het is mogelijk dat Spirlet reeds voor 1768 hoofdman was.
Bij gebrek aan geschreven documenten kunnen we hierover geen uitsluitsel geven.
Natalis Spirlet werd in 1741 schout van Oostmalle. In 1771 werd hij zwaar ziek. Na die datum is over hem in het Renesse-archief niets meer te vinden. Waarschijnlijk vertrok hij uit Oostmalle, want ook in de parochieregisters is zijn naam niet terug te vinden, zodat hij niet overleden is in onze gemeente.

1770-1783 Godefridus Geerts,
"secretaris deser heerlijckheyt ende hooftman deser gilde van Oostmalle gecosen op den 14 july 1770".
Hij werd op 26 juni 1734 in Retie geboren. Op 21 november 1763 huwde hij te Oostmalle met Maria Antonia Van Reuth, °Oostmalle op 18 juni 1733. Als huwelijksgetuigen fungeerden Antonius Ludovicus Spirlet, broer van de schout van Oostmalle en de ongehuwde broer van de bruid Philippus Jacobus Van Reuth, de gekende baas uit "De Keyser aen de Plaetse".
Hun zoon Philip Jacob werd hoofdman van de gilde in 1789 (79).
Hoofdman G. Geerts overleed te Oostmalle op 4 februari 1783.
Er wordt nog een 'staf' van hoofdman Geerts bewaard in het gildenlokaal. Bovenaan op een cirkelvormig handvat is de afbeelding 'Sint-Joris verslaat de draak' aangebracht en rondom het opschrift: "G. Geerts, Secris, Rentmr. ende hooftman der Gilde in (Baro)nie van Oostmal".

1783-1788(?) A. Van Cantfort
Na het overlijden van Godefridus Geerts werd J. A. Van Cantfort aangesteld als rentmeester van de grafelijke familie.
Hij ondertekende, in zijn hoedanigheid van hoofdman, de gildenrekening van Sint-Jorisdag, 23 april 1783. De vorige rekening, 23 april 1782, werd nog ondertekend door hoofdman G. Geerts. Over Van Cantfort vinden we verder geen spoor in het gildenboek.
In 1790 werden de goederen van schout en rentmeester Van Cantfort aangeslagen. Dat gebeurde op verzoek van de weduwe de Renesse, omdat Van Cantfort verdwenen was met de papieren en het geld van de overleden Graaf Jean-Louis de Renesse.

1789-1832 Philippus Jacobus Geerts
In het gildenboek werd op Sint-Jorisdag 1789 een lijst van de gildenleden ingeschreven. De hoofdman, koning, cornet en alferis worden in die lijst niet met naam vermeld, maar wel als: "den hooftman, den coninck, den cornet, alferis". Daarna volgen de namen van 54 gildenbroeders (paginas 45-46-47). Op pagina 48 vinden we nog drie namen, waaronder twee van overleden leden.
De onkosten van Sint-Jorisdag 1789 werden betaald door 61 leden, een record-aantal.
Tot in het jaar 1836 werden de rekeningen, vermeldingen van teerfeesten e.a. niet meer ingeschreven in het register van de gilde. De woelige tijden van de Brabantse omwenteling, de Franse overheersing en de nasleep daarvan zijn hiervoor ongetwijfeld de oorzaak. De aanbestedingen van het gildenlokaal komen wel voor in het register. Het is wel eigenaardig dat die inschrijvingen voorkomen op de andere zijde van het gildenboek, dus volledig gescheiden van de rest.
Philip Jacob Geerts was de hoofdman van de gilde in deze moeilijke tijden. De aanvang van zijn beleid kondigde zich zeer beloftevol aan. Nooit waren de gildenleden beter vertegenwoordigd dan op de viering van Sint-Jorisdag 1789. Alles wees erop dat er voor de gilde een heerlijke tijd op komst was. Oorlogen en bezetting kwamen echter roet in het eten gooien.
Deze legendarische figuur heeft de gemeente Oostmalle en ook zijn gilde heelhuids naar een nieuwe, vredevolle, rustige tijd geloodst. Zijn afstammelingen bepaalden nog vele decennialang mede het openbare leven in de gemeente.
Philippus Jacobus Geerts overleed te Oostmalle op 18 maart 1832 (80).

1832-1849(?) Leonard du Bus de Gisignies (burggraaf)
Leonard du Bus de Gisignies werd in 1832 lid van de gilde. Hij werd onmiddellijk tot hoofdman verkozen, als opvolger van P. J. Geerts.
Op 29 april 1832, "de aloude gewoonte navolgende der XVIe eeuw", werd graaf Leonard du Bus de Gisignies tot hoofdman gekozen. Op 23 april 1834 schonk hij een standaardwimpel met vaandel (81).

Burggraaf Leonard du Bus de Gisignies kocht het kasteel en het domein de Renesse in oktober 1830. Hij liet het vervallen kasteel heropbouwen en ook het park aanleggen, naar het type van een Engelse kasteeltuin.
Leonard du Bus werd geboren te Dottenijs op 28 februari 1780.
Hij was o.a. gouverneur van de provincie Antwerpen van 1820 tot 1823 en vanaf 1826 tot 1830 gouverneur-generaal of onderkoning van
Nederlands-Indië. Hij overleed in zijn kasteel te Oostmalle op 21 mei 1849.

1853-1870 Dominicus Franciscus Bauwens,
Hij werd op 9 mei 1795 in Oostmalle geboren en hij stierf in zijn geboortedorp op 24 maart 1870. Hij was een zeer belangrijke figuur in Oostmalle. Achtereenvolgens was hij: toezichter bij het Beheer van Bruggen en Wegen, gemeentesecretaris van Zoersel van 1820 tot 1833, gemeenteontvanger van Westmalle van 1823 tot 1831 en van Oostmalle van 1827 tot 1833. In 1833 werd hij als gemeenteraadslid verkozen te Oostmalle, hij werd er schepen in 1833 en vanaf 1835 burgemeester. Hij bleef burgemeester van Oostmalle tot 1870, jaar van zijn overlijden. Ook was hij actief in de burgerwacht en het Zanggenootschap De Verbroedering, waarvan hij tot eerste erevoorzitter werd verkozen (82).
In 1823 werd hij lid van de Sint-Jorisgilde, cornet van de gilde van 1823 tot 1845 en hoofdman van 19.3.1853 tot op 24 maart 1870, datum van zijn overlijden.

1870-1877 Henri Boon
Hij werd op 18 augustus 1820 te St.-Joris Weert geboren. Op 21 april 1852 huwde hij te Oostmalle met Maria Theresia Valentijns, dochter van geneesheer Josephus Valentijns en van Constantia Josepha Geerts. Zijn vrouw was een kleindochter van de legendarische Philip Jacob Geerts, gewezen burgemeester van Oostmalle en gewezen hoofdman van de gilde.
Henri Boon was geneesheer van beroep. In 1869 was hij medestichter van het Zanggenootschap De Verbroedering te Oostmalle, waarvan hij ook de eerste voorzitter werd (83).
Op 23 april 1870 werd hij verkozen tot hoofdman van de gilde en hij behield deze functie tot op de dag van zijn overlijden, 16 november 1877.

1878-1891? Bernard du Bus de Gisignies (burggraaf)
Na het overlijden van Henri Boon moest er een nieuwe hoofdman worden gekozen. Op Verloren Maandag, 7 januari 1878, werd daartoe overgegaan. Bernard du Bus behaalde 28 stemmen voor deze functie en L. Spruyt 5 stemmen.
Burggraaf Bernard Daniel du Bus de Gisignies werd op 7 oktober 1833 te Sint-Joost-ten-Node geboren. Hij erfde het kasteel van Oostmalle. Uit zijn huwelijk met Henriette Mosselman du Chenoy werd één dochtertje geboren, Isabella du Bus de Gisignies.
Isabella huwde op 29 december 1896 met graaf Maximiliaan de Renesse. Het kasteel kwam alzo terug in het bezit van de familie de Renesse, de vroegere heren van Oostmalle (84).
Burggraaf Bernard du Bus was burgemeester van Oostmalle van 1870 tot 1879 en van 1885 tot 1891. We weten niet tot op welke datum hij hoofdman van de gilde is geweest. J.B. Spruyt werd op 23 april 1888 tot onderhoofdman gekozen, "mits dat den Edelen heer Graaf du Bus hoofdman is". Deze vermelding in het register doet ons vermoeden dat du Bus van 1878 tot 1879 en van 1885 tot 1891 hoofdman van de gilde is geweest, t.t.z. tijdens de perioden dat hij ook burgemeester van Oostmalle was.
Hij overleed te Brussel op 17 februari 1917.

1880 Frans Verheyen.
In een lijst opgesteld op St.-Jorisdag 1880 staat achter de naam van betrokkene:"hoofdm.". Het is best mogelijk dat Verheyen slechts tijdelijk deze functie uitoefende, tot de terugkeer van burggraaf du Bus. In 1886 werd een nieuwe lijst van de gildenleden ingeschreven in het register. In die lijst volgt achter de naam van Verheyen de vermelding "hoofdman", en nadien werd er bijgeschreven "onderhoofdman". We veronderstellen dat du Bus vanaf 1885 de functie van hoofdman terug opnam. We hebben in het gildenboek vruchteloos gezocht naar de bevestiging van voormelde vermoedens.

1891-1908 Jan Baptist Spruyt
Hij werd op 21 november 1824 te Oostmalle geboren, als zoon van Carolus Josephus Spruyt, lid van de gilde van 1823 tot 1833, en van Theresia Geerts. Zijn moeder was een dochter van burgemeester Philip Jacob Geerts.
Jan-Baptist Spruyt was maalder van beroep en woonde op het gehucht Moleneind bij de houten windmolen, tegenover het gebouwencomplex van de speeltuin 'Vierwinden'(85).
J.B. Spruyt was lid van de gilde vanaf 1863 en koning van 1874 tot 1883. Op 23 april 1888 werd hij verkozen tot onderhoofdman, "mits dat den edelen heer Graaf du Bus hoofdman is".
De verkiezing van Spruyt tot hoofdman hebben we niet gevonden.
In 1891 ondertekende hij het reglement in de hoedanigheid van hoofdman. In een lijst, opgemaakt in 1903, werd achter zijn naam ook de functie vermeld, namelijk: "hoofdman". Vermoedelijk was hij onderhoofdman van 1888 tot 1891 en hoofdman van de gilde van 1891 tot op de dag van zijn overlijden.
Toen hij een punt zette achter zijn beroepsactiviteiten verhuisde hij naar het centrum van de gemeente Oostmalle, waar hij in zijn woning Lierselei, wijk 4, nr. 12, overleed op 1 december 1908.

1909-1940 Louis Janssens
Het register van 1909 begint met een prachtig verslag van de kiezing en inhuldiging van de nieuwe hoofdman op 26 april 1909:
"In December 1908 overleed de Heer J.B. Spruijt, sedert 1888 (sic) Hoofdman der St. Joris-Gilde van Oostmalle.
Hij was de Gilde met hart en ziel verkleefd en schreef zelfs in zijn eigenhandig testament, dat na zijne dood een perceel gronds, gelegen te Oostmalle, aan de St. Joris-Gilde zou toebehooren.
Daar de Gilde volgens de wet geene burgerlijke persoonlijkheid genoot en dus niet wettig was erkend, kon zij den grond niet wettig erven.
De Heer L. Janssens, Secretaris der Gilde, heeft alle mogelijke pogingen aangewend, om van de erfgenamen, ofwel het stuk gronds voornoemd, ofwel de som gelds van de verkoop te bekomen, doch alles te vergeefs.
Aan het graf van den Heer Spruijt, heeft de Heer L. Janssens, Secretaris in naam der Gilde aan den betreurden Hoofdman, eenen hartroerenden afscheidsgroet gebracht.
De Kiezing van eenen nieuwen Hoofdman werd uitgesteld tot op St. Jorisdag 23 April 1909.
Deze dag , een vrijdag zijnde, werden kiezing en feest bepaald op Maandag 26 April 1909.
De Heer L. Janssens-De Roover, Hoofdonderwijzer en Secretaris der Gilde werd eenpaarig, min ééne onthouding, tot Hoofdman gekozen.
Toen de nieuw gekozen Hoofdman na de school, met den Deken der Gilde het lokaal binnentrad, barstte een storm van toejuichingen en gelukwenschen los.
Na beurtelings ieder lid de hand te hebben gedrukt, nam de nieuwe Hoofdman het woord en drukte zich na genoeg als volgt uit:
"Ik heb vernomen dat gij als opvolger van Mr. Spruyt, mij tot Hoofdman der St. Joris Gilde hebt verkozen.
Ik ben bereid het vertrouwen dat gij mij hebt willen schenken te aanvaarden en voor de betuiging van de bijzondere achting en genegenheid ten mijnen opzichte, bied ik u allen mijnen besten en hartelijksten dank.
De plichten welke die eereplaats onzer Gilde mij oplegt, ben ik zeer wel bewust en ik beloof plechtig uit alle mijne krachten te zullen werken voor den bloei en den vooruitgang onzer Maatschappij.
Van den anderen kant stel ik mijn vertrouwen in de verkleefde medewerking en ondersteuning van al de Gildebroeders om dit doel te bereiken.
Ik hoop ook bovendien dat onze Doorluchtige Patroon en machtige beschermer St. Joris den zegen van den Heer over ons zal weten te trekken om onze goede inzichten en gevoelens ten beste te regelen en dat wij nog lange jaren zullen mogen samen zijn om te roepen en te juichen:
Leve! lang leve de St. Jorisgilde!
Vermits wij nu bezig zijn met feesten, stel ik voor er nog eenen dag bij te voegen op morgen, voor het feest van den nieuwen Hoofdman."
Volgens de schikkingen van het reglement werd des anderendaags eene ton bier aan de Gilde gegeven door den Hoofdman. Zijne vrouw onthaalde de Gildezusters in haar huis -H“tel Brouwershuis- waar zij getrakteerd werden met koffie, suiker, mastellen en worsten.
Om 5 ure 's avonds kwaam de Fanfaren maatschappij "De Verbroedering" waarvan de nieuwe Hoofdman Voorzitter is aan de feestzaal der Gilde en geleidde de Gildebroeders onder het spelen van opwekkende marchen naar het "H“tel Brouwershuis" waar zij getrakteerd werden met bier, bifstek, lekkere sigaren en uitmuntende wijn.
Rond 8 ure trokken allen, muziek aan 't hoofd, naar het lokaal der Gilde, waar vroolijk gespeeld, gedanst, gezongen en gedronken werd tot 12 ure 's avonds.
Zoo eindigde dit blijde gullefeest, dat nimmer uit het geheugen der Gildebroeders zal verdwijnen."

Louis Janssens werd op 3 december 1853 te Wortel geboren. Hij was te Oostmalle onderwijzer van 1874 tot 1882 en hoofdonderwijzer van 1882 tot 1911. Van 1877 tot 1882 was hij ook gemeentesecretaris te Oostmalle (86).
De vlucht in 1940 bij het begin van de Tweede Wereldoorlog overleefde meester L. Janssens niet. Hij stierf te Oostkamp (West-Vlaanderen) op 25 mei 1940.

1946-1950 Louis Schryvers
Louis Schryvers, °Rijkevorsel op 7 januari 1859, was beheerder van de steenfabriek n.v. Brimo te Rijkevorsel. Hij was gehuwd met Paulina Janssen en hij overleed op 91-jarige leeftijd te Oostmalle op 30 januari 1950.
Na de Tweede Wereldoorlog was hij het langst lid van de gilde. We vinden geen verslag van enige kiezing en we veronderstellen dat het oudste lid tot hoofdman werd uitgeroepen.
Wel lezen we in het register dat de gilde op 19 maart 1951 "eenen moderne kruisboog" mocht ontvangen van de gebroeders Leon en Alfons Schryvers als herinnering aan "hun teergeliefde vader hoofdman Louis Schrijvers, overleden 2/2/50"(sic).

1950-1953 Antoon Meeuwissen
Na het overlijden van Louis Schryvers werd het lid met de langste dienststaat, namelijk "Antoon Meussen", hoofdman. 'Toontje' Meeuwissen was ook koning van de gilde van 1895 tot 1901 en hij werd vereerd met het ereteken in de "Orde van de Gulden Papegaai". Maalder Antonius Meeuwissen werd in Ginneken (Nederland) geboren op 6 maart 1864 en hij overleed te Oostmalle op 7 juli 1953. De aangifte van zijn overlijden bij de burgerlijke stand werd gedaan door zijn dochter Maria en zijn kleinzoon Herman Beersemans.
Toontje was de laatste eigenaar-uitbater van de houten windmolen op het Moleneind, tegenover het gebouwencomplex van speeltuin 'Vierwinden'. Deze molen werd omstreeks 1911 verkocht aan een molenaar uit Brasschaat en, jammer genoeg, afgebroken.

1954-1962 Jules Van Giel
Jules Van Giel zag het levenslicht te Oostmalle op 22 oktober 1888. Samen met zijn vrouw Catharina Bevers baatte hij een landbouwbedrijf uit langs de Sint-Lenaartsesteenweg.
Hij werd lid in 1930 en was koning van de gilde van 1950 tot 1953.
Jules had dus reeds zijn sporen verdiend in de gilde toen hij op 26 april 1954 tot hoofdman verkozen werd met 23 stemmen op de 26.
Op 6 september 1967 overleed hij aan de verwondingen opgelopen in een verkeersongeval.

1962-1963 Frans Van Dael
Op het teerfeest van 30 april 1962 werd, bij algemeenheid van stemmen, Frans Van Dael (°Meer op 11 juli 1911) als hoofdman verkozen en Louis De Gruyter als schrijver. Frans Van Dael was slechts één jaar hoofdman van de gilde. Nauwelijks één jaar na zijn aanstelling als hoofdman vroeg hij reeds ontslag uit die functie. Wel bleef hij lid van de gilde want in 1964 was hij tweede deken en in 1965 eerste deken.

1964-1976 August Canters
August Canters (°11.3.1926) was de opvolger van Frans Van Dael als hoofdman van de gilde. Samen met zijn moeder, Fientje Mariën (+16.6.1981), nam hij reeds deel aan de activiteiten van de gilde vanaf 1951. Hij was ook enkele jaren 'knaap' van de gilde (87).
De familie Mariën was trouwens goed vertegenwoordigd in de gilde.
De grootouders van August, namelijk Jaak Mariën en Angelina Verbist, werden lid in 1900 en zij bleven de gilde trouw tot op de dag van hun overlijden, respectievelijk in 1941 en 1961. Zijn oom en tante Jan Jordens en Maria Mariën (ouders van de huidige hoofdman) werden lid in 1926 en bleven dat tot op hun overlijdensdatum, respectievelijk in 1967 en 1990. Twee andere ooms en tantes waren ook vele jaren trouwe gildenleden: August Mariën en zijn vrouw Roza Veraghtert werden als leden aanvaard in 1949 en zij bleven gans hun verdere leven lid, namelijk tot in 1997. Frans Mariën (boer Meurre) en Leonia Lippens werden lid in 1959 en zij bleven dat tot op hun overlijdensdag, respectievelijk in 1985 en in 1975.
August Canters is de eerste vrijgezel die tot de functie van hoofdman werd verkozen. In 1967 behaalde hij bovendien nog de titel van koning van de gilde.
In de maand januari 1977 gaf hoofdman August Canters, om persoonlijke redenen, zijn ontslag als hoofdman van de gilde. Hij blijft evenwel de familietraditie in ere houden en is nog steeds een trouw gildenlid.

1977-1985 Louis De Gruyter
Louis De Gruyter (°30.10.1923) volgde Laurent Fierens als schrijver van de gilde op in 1962.
Na het ontslag van Gust Canters als hoofdman werd een brief aan de gildenleden gestuurd om zich kandidaat te stellen voor de functie van hoofdman. Omdat niemand zich aandiende, werd Louis De Gruyter als hoofdman voorgesteld door de koning Ward Kennis . Dit voorstel werd door de 43 aanwezigen van de dansherhaling op 9 februari 1977 op applaus onthaald zodat Louis De Gruyter aangesteld werd als hoofdman. Hij stelde dan voor de functie van schrijver toe te kennen aan Gust Jordens en tegelijk het bestuur uit te breiden.
Dezelfde avond werd het bestuur gevormd met naast hoofdman, koning, opperkoning, schrijver ook de gildenbroeders Constant Sterkens, Lambert Van Tichelen, Gabriel Etienne, Jan Van Roey en Stefaan Wouters.

Louis De Gruyter overleed plotseling te Lourdes op 22 september 1985. De begrafenisplechtigheid werd bijgewoond door een groot aantal gildenleden.

vanaf 1985 August Jordens
Op 28 oktober 1985 werd tijdens een algemene vergadering in het ouderlingenlokaal bij de gemeentelijke feestzaal een nieuwe hoofdman verkozen.
73 gildenbroeders en gildenzusters waren aanwezig en voor het eerst sinds het bestaan van de gilde mochten de gildenzusters meestemmen.
August Jordens werd met een overgrote meerderheid tot hoofdman gekozen. Ter vervanging van bestuursleden Richard Scheynen die overleden was en Jan Van Roey die ontslagnemend bestuurslid was, werden Marcel Peeters en Harry Hendrickx ook in het bestuur gekozen.
"Daarna legde Gust Jordens de eed af en kreeg uit handen van koning Paul Harts het lint toegediend. Er volgde een dankwoord en een minuut stilte ter nagedachtenis van de overleden hoofdman.
Dan werden de festiviteiten voortgezet in het lokaal (café Central) waar de nieuw verkozenen diep in de zakken moesten om al de aanwezige leden te trakteren."

We mogen hier toch wel stellen dat Gust Jordens reeds met enige fierheid mag terugblikken op de periode waarin hij hoofdman van de gilde was. De verwerving van het gildenlokaal in eigendom van de gilde ligt zeker aan de basis van de bloeiende dansgroep en de gestage vooruitgang van de prestaties van de Oostmalse kruisboogschutters. Gust lag ook samen met zijn bestuur (en dit reeds van toen hij gildenschrijver was) aan de basis van de verwerving van menig nieuw gildenbezit: nieuw vaandel en vendel, grote gildentrom, nieuw beeld, nieuw blazoen, nieuw register, nieuwe sluiers voor de overheden, en pas nog de nieuwe standaard.
Binnenkort hopen we dat hij samen met koning Ward Kennis een oplossing gevonden heeft voor de nieuw aan te kopen keizersbreuk.
Verschillende grote organisaties van onze gilde, zo bijvoorbeeld dit jaar nog het groot Kempisch gildenfeest, wist hij telkens in goede banen te leiden.
We hopen dat de St.-Jorisgilde van Oostmalle nog lang onder het voorzitterschap van hoofdman August Jordens mag bloeien.


3.1.2. De erehoofdman

Artikel 3 van het reglement van 1891 meldt dat er ook een erehoofdman kon gekozen worden, "als de overheid der gilde het goedvindt". Hij was vrijgesteld "van alle gelag of bijdrage".

De enige erehoofdman van de gilde was graaf Thierry de Renesse:
"Burgemeester Thierry de Renesse is op 27 mei 1958 uitgeroepen tot Eerenhoofdman der Gilde".
Hij schonk een schild aan de gilde waarop voorkomen: bovenaan het wapen de Renesse en onderaan het gemeentehuis van Oostmalle en het opschrift: "Graaf Thierry de Renesse, Burgemeester van Oostmalle, ere-hoofdman Koninklijke St. Jorisgilde, 1958".

Erehoofdman de Renesse stierf op 24 oktober 1973 te Antwerpen in de Eeuwfeestkliniek.


3.1.3. De onderhoofdman

Philip Jozef Geerts
Hij werd op 22 juli 1792 te Oostmalle geboren als zoon van burgemeester Philip Jacob Geerts en van Angelica Motte. P.J.Geerts was als rentmeester in dienst bij Burggraaf du Bus de Gisignies.
Vanaf 1833 tot 1840 cumuleerde hij deze betrekking met het ambt van gemeentesecretaris. Hij overleed te Oostmalle op 21 november 1840 (88)
Philip Jozef Geerts was gildenlid sinds 1823 en hij wordt als onderhoofdman vermeld in een lijst van 1826.

Ludovicus Spruyt
Philip Ludovicus Spruyt, brouwer-herbergier-landbouwer van beroep, werd op 7 juli 1822 te Oostmalle geboren. Sinds 1841 is hij in de lijsten vermeld als lid van de gilde. Op Verloren Maandag, 7 januari 1878, werd hij verkozen tot onderhoofdman en hij is in die hoedanigheid nog vermeld op een lijst van 1880. Hij overleed te Oostmalle op 10 maart 1883. De aangifte van dit overlijden werd gedaan door zijn jongere broer Jan-Baptist Spruyt, maalder.

Frans Verheyen
°Rijkevorsel op 12 augustus 1813 en +Oostmalle, 20 oktober 1887.
Hij was gehuwd met Joanna Elisabeth Rutten, winkelierster.
Vermoedelijk vervulde hij de functie van onderhoofdman vanaf 1883 tot op de dag van zijn overlijden in 1887.

Jan Baptist Spruyt
Hij werd op 23 april 1888 tot onderhoofdman gekozen, in plaats van Frans Verheyen, overleden. Daarna is in het gildenboek nog bijgeschreven:"mits dat den Edelen heer Graaf du Bus hoofdman is".
In 1891 ondertekende Jan-Baptist Spruyt, in zijn hoedanigheid van hoofdman, het nieuwe reglement van de gilde.

*
De functie van onderhoofdman is in het reglement van 1891 niet meer voorzien. Wij hebben de indruk dat deze functie werd ingesteld op het ogenblik dat burggraaf Leonard du Bus tot hoofdman werd verkozen. Omdat de burggraaf veel afwezig was werden de opdrachten van de hoofdman dan uitgeoefend door zijn plaatsvervanger, om de continuiteit in de leiding van de gilde te blijven verzekeren. Dezelfde procedure bleef bestaan tijdens de ambtstermijn van Bernard du Bus als hoofdman. In 1891 oordeelden de gildenbroeders dat er een andere tijd was aangebroken. In het nieuwe reglement werd een functie van "erehoofdman" voorzien en dit ereambt kon slechts toegewezen worden "als de overheid van de gilde het goedvindt".

3.1.4. Dekens en onderdekens

De dekens vervulden een belangrijke functie in de gilde. Zij droegen de verantwoordelijkheid voor het financieel beheer. In het reglement van 1891 werden die opdrachten opnieuw vastgelegd.
Volgens artikel 7 was de deken, bijgestaan door de onderdeken en de schrijver, gelast met het opmaken van de rekeningen en het inzamelen van de bijdragen en de boeten. Artikel 5 bepaalde dat hij ook gelast werd met de bestelling van het bier dat er op de teerdagen gedronken werd. De functie van onderdeken bestond vermoedelijk niet tijdens de vorige eeuwen.
De deken genoot het voordeel van "half gelag". De onderdeken genoot dezelfde voordelen als de deken, dus ook "half gelag".

De dekens werden jaarlijks op Sint-Jorisdag vervangen. Zij werden door de leden verkozen. Slechts een klein aantal verkiezingen zijn terug te vinden in de registers. Verder kunnen vele namen van dekens teruggevonden worden in de rekeningen. De hiernavolgende lijst van de dekens maakt echter geen aanspraak op volledigheid.

Op 23 april 1774 stelden de hoofdman, koning, dekens en ouderlingen drie gildenbroeders voor, die in aanmerking kwamen om tot deken van de gilde verkozen te worden, namelijk:
Jacobus Van den Brandt, die 24 stemmen bekwam,
Willem Hoogaerts, die 10 " " ,
Jacobus Campers, die 4 " " .
Jacobus Van den Brandt werd als deken benoemd. In het gildenboek
is die verkiezing ingeschreven als volgt:
"Aldus bij meeste voisen voor deken gecosen Jacobus Van den Brandt
om te dienen naer ouder gewoonte als bij de caerte vermelt".

Op 23 april 1775 werd Willem Hoogaerts tot deken verkozen. Hij behaalde 30 stemmen, tegen 7 stemmen voor Jacobus Campers en 1
stem voor Alexander Truyen.

Het daaropvolgende jaar, op 23 april 1776, behaalde Jacobus Campers 34 stemmen, Sander Truyen 5 en Egidius Guns 2 stemmen.
Jacobus Campers werd bijgevolg als deken aangesteld, "om te dienen naer ouder gewoonte en volgens de caerte".

Ten slotte vermelden we nog één verkiezing, namelijk van 23 april 1841. Eén enkele zin neergeschreven in het gildenboek volstond om de aanstelling van een nieuwe deken te melden:
"deken gekosen Peeter Lauryssens in plaats van Jan Meeusen afgaende".

Lijst der bekende dekens

1606 Geeraard Boeckx en Jan De Clerck
1611 Simon Pauwels en Michaël Wuyts
1614 Jan De Clerck en Pieter van de Venne
1617 Jacop Wyns en Jan Matheussen
1660 Laureys Bervoets
1661 Gommaer Ghysels
1663 Andries Bervoets - Jan Jordens
1664 Jan Toel Jordens
1665 Thomas Wijns
1665 Michiel De Vry
1665 Gommaer Ghysels
1665 Peeter Jacobs, "affgaende decken"
1665 Andreas Bervoets
1666 Jan Jordens en Adriaan Van den Kieboom
1768 Jacobus Bal en Francis Proest
1770-1771 Cornelis van Heyst
1773? Cornelis Van Mol
1774 Jacobus van den Brandt
1775 Willem Hoogaerts
1776 Jacobus Campers
1778 J. B. Spruyt - Jan De Roover
1789 Jan Wuyts - Michiel Wouters
1790 Martinus Ghys - Petrus De Visser,
1791 Christiaan Van Ghiel - Joannes Wuyts,
1792 Petrus Peeters - Petrus Van den Langenbergh,
1793 Petrus Joostens - Michiel Wauters,
1794 Franciscus Matheussen - Joannes Oort,
1795 Petrus Verbraeken - Joannes-Baptista Geerts,
1796 Jan-Baptist Van Leemput - Franciscus Van Opstal,
Martinus Ghijsels (+ ...),
1797 Cornelis De Laet - Hendrick Joerdens.
1806 Jacobus Mattheussen - Andries Jordens
1807 Fransus Beulinckx +2.9.1808
1808 Jacobus Dresseleers - Jacobus De Vrey
1811 Adriaan Van den Kieboom - Petrus Weermans
1812 Cornelius Meeus
1826 Robertus Ghysels - Franciscus Bogaerts
1827 Joannes Swanen - Petrus Van Ael
1828 Jan-Baptist Ghysels
1832 Adriaan Van Hoydonck
1833 Godefridus Geerts (gekozen - bedankt)
1834 Petrus Rutten
1835 Willem Hendrickx
1836 Willem Hendrickx - Jan Meeusen
1837 Laureys Wuyts
1838 Peeter Jordens
1839 Jacob Wuyts
1840 Jan Meeusen - Carel Fastré
1841 Peeter Lauryssen ipv. Jan Meeusen afgaende
1842 Peeter Bogaerts (Hoef) ipv. Carel Fastré
1843 Ant. Van Der Smissen
1844 Godefridus Bauwens - Peer Bogaerts
1845 Joannes Van Bouwel - Van der Smissen
1846 Jos De Roover - God. Bauwens
1848 notaris Theuns - Louis Spruyt
1849 Henricus Wuyts
1850 Petrus Rutten
1851 Adriaan De Bont
1852 Sus Eelen
1853 Josephus Geerts
1854 Petrus De Beuker
1855 Franciscus Van Hoeydonck
1856 Jan-Baptist De Vry
1859 Franciscus Verheyen
1860 J. Boeckx
1861 Meeusen
1863 Andreas De Vry
1864 Matheussen - Josephus Wuyts
1865 Franciscus Bogaerts
1866 Henricus Boon
1867 Ludovicus De Vry
1868 Philippus Celens
1869 Jan-Bapt. Van den Langenbergh
1870 Josephus Roevens
1871 Godefridus Meeus
1872 Petrus De Vry
1873 Petrus Kinschots
1874 Jan P. Druyts - Piet Jessen, onderdeken
1875 De Bont - Bauwens, onderdeken
1876 Aug. Fr. Cornand - Jan Fr.Ghysels, onderdeken
1877 Hendrik Rutten - Jan Antonissen, onderdeken
1878 Hendrik Rutten
1879 Jacob Schrijvers - August Smolders
1880 August Janssens - Antonissen
1881 Charles Van Gestel
1882 Ferd. Van Hoeydonck en onderdeken Jac. Wuyts
1884 Jacob Wuyts
1891 Corn. Ghysels - Frans Meeusen, onderdeken
1892 Frans Meeusen - Leon Rombouts, onderdeken
1896 L. Van den Langenbergh - Louis Van Tiggelen, onderdeken
1897 Louis Van Tiggelen
1898 Karel Van Giel
1899 Constant Van den Langenbergh
1900 Louis Schrijvers
1901 Henri Wuyts
1902 Antoon Meeuwissen
1903 Frans Schrijvers
1904 Karel Brokken
1905 Jos Hermans
1906 Louis De Vry (facteur)
1907 Louis Jordens
1908 August Jessen
1909 Jac Mariën
1910 Jan Van Looy
1911 en 1912 Gust Clement
1913 Jan De Vry
1914 Jan Grauwmans
1915 Frans Ghysels
1925 Jacob Vermeiren, deken, Ch. Adriaenssen, onderdeken
1927 Edward Van Giel
1928 Louis Leys
1929 en 1930 Jan Hendrickx
1931 Frans Van Dooren
1932 Alfons Willems
1934 J.B. Van Besauw, deken, Jules Van Giel, onderdeken
1935 Jules Van Giel, deken
1936 Isidoor Veraghtert
1937 Frans Palmans
1938 Louis Boenders
1939 Constant Van Aert
1947 Karel Nooyens
1948 Jozef Maes
1949 en 1950 Frans Vrints
1951 en 1952 Emiel Jessen
1952 en 1953 Frans Van Schoor
1953 Leon Schryvers
1954 August Mariën

Vanaf 1954 wordt de boekhouding van de gilde door de schrijver bijgehouden. Er wordt met een spaarboekje en later ook een bankrekening gewerkt. De functie van deken wordt meer "pro forma" aan de Hoge Gildenraad 'aangegeven'. We verwijzen dan ook hier naar de ledenlijst, waarin aangegeven staat welke gildenbroeder deken, onderdeken, eerste deken of tweede deken was.

Vanaf 1985 wordt de functie van deken in de gilde terug hersteld: "Onderdeken wordt Edward Kennis; hij is de man van de financies en dient een kasboek bij te houden. Alle financiële acties moeten langs hem gebeuren...Deken wordt Harry Hendrickx. Hij moet toezicht houden en kontrole doen op de verrichtingen van de onderdeken."
In 1995 wordt burgemeester Harry Hendrickx tot eredeken benoemd. De gilde is ondertussen een V.Z.W. geworden en de controle op de boekhouding van eerste deken Ward Kennis gebeurt jaarlijks tijdens de algemene vergadering met Verloren Maandag.

3.1.5. De koning

De koning bekomt zijn waardigheid door het afschieten van de koningsvogel. Elke gildenbroeder droomt ervan om ooit koning van de gilde te worden. Meestal blijft het echter bij een droom.
De gildenbroeder die de koningsvogel kan neerhalen wordt onmiddellijk de Koning van de gilde en vroeger was hij ook de held van de dag ten aanzien van de plaatselijke bevolking, die in de feestvreugde deelde en ook meevierde. De koning werd door de dorpsgenoten aangezien als een symbool van de schuttersgilde.
Het belangrijkste kenteken van de koning was en is nu nog de breuk, die werd-wordt gedragen bij alle belangrijke gebeurtenissen (processies, stoeten, gildenfeesten enz.).
De breuk is de gehele verzameling van de 'zilveren' schilden, die door de koningen werden geschonken aan de gilde.
De nieuwe koning was verplicht de breuk binnen afzienbare tijd na zijn meesterschot te vergroten met een zilveren schild, waarop zijn naam gegrift staat, samen met de datum en een tekening die zijn beroep weergaf (bakker, brouwer, maalder, boer enz.). Dat was reeds in 1599 een "aloud gebruik", bij de Oostmalse Sint-Jorisgilde (89).
Artikel 10 van het reglement van 1891 bevestigt het bestaan van de breuk: "Er bestaat een verzameling van zilveren schilden, genaamd "Breuk", die het eigendom van de gilde is".
Het reglement bepaalt ook dat de aftredende koning of keizer of, bij overlijden, de erfgenamen verplicht waren een herinneringsschild ten voordele van de gilde aan te kopen. Het schild moest "een zwaarte hebben van minstens dertig grammen".
De koning kon ook de waarde van een schild betalen, eventueel onder de vorm van bier, waarvan de ganse gilde dan op een bepaalde dag kon genieten.
De koning behoudt zijn hoedanigheid tot op het ogenblik dat een andere gildenbroeder wederom de koningsvogel afschiet bij een volgende schieting (art. 6-d, reglement 1891).

In 1599 werd de hoofdvogel afgeschoten door Jacobus De Schrijver, schout en herstichter der St.-Jorisgilde.
De Schrijver, koning der gilde, schonk toen een zilveren kunststuk met de beeltenis van St.-Joris langs de ene zijde, en langs de andere zijde het schild van de schout, versierd in het bovenste vak met een ster en daaronder drie vissen, waarrond het opschrift:
"A° 1599 die 11 Juli Iacobus De Schryver, H. Schoutent en Coninck tot Oostmal."
Dit is nu het oudste schild van de breuk. De oudere schilden zijn wellicht verloren gegaan in de troebele tijden van de XVIde eeuw, "maar Jacobus de Schrijver hield van de oude gilde en heeft haar door zijn voorbeeld nieuw leven geschonken". Tot op deze dag houden de gildenbroeders de oude traditie in ere wanneer zij de koningsvogel afschieten (90).

In 1610 mocht de koning van de gilde zelfs met "half zijn huisgezin teeren" op de kosten van de gildenkas. In de rekening van de dekens staat onder meer "nog betaald voor den kost van den koning met zijne dochters voor twee dagen" samen 13 en half stuivers. Volgens pastoor De Molder moet hier sprake zijn van "meerdere maagdekens die de confreers vergezelden op hun uittochten naar het omliggende of op de St.-Jorisdag"(91), alhoewel er in dezelfde rekening nog in een afzonderlijke post staat: "betaald voor de schuttersmaagd met den kost voor 2 dagen" zes stuivers.

In 1664 betaalde Adriaan Van den Kieboom "een tonne bier op papegaaidag", toen hij de koningstitel behaalde.

Toen J.B. Van der Auwera op 24 augustus 1846,St.-Bartholomeeusdag, de koningsvogel afschoot werd er 86 centiemen betaald voor de strik van de koningin.

In 1938 werd de koningsvogel afgeschoten door Jan De Vry, die evenwel de titel afkocht "door het doen van een gift aan de gilde". Onmiddellijk daarop werd de koningsvogel omlaaggehaald door Louis Leys, die insgelijks een "bak ten beste gaf". "De derde maal is voor goed" zeggen de gildenbroeders en weer was bakker Leys de gelukkige om, onder daverende toejuichingen, de hoofdvogel in het gras te leggen. Aldus werd hij formeel tot koning van de gilde uitgeroepen (92).

De koningsschietingen bespreken we in het hoofdstuk over het gildenleven, onder de rubriek "5.4.4. Koningsschieten".

*

Lijst der koningen:

Als koningen van de Oostmalse Sint-Jorisgilde kennen we volgens de inschrijvingen in het gildenboek en voornamelijk door de schilden van de breuk:

1599: Jacobus De Schrijver
Het oudste schild van de zeer merkwaardige breuk van de Sint-Jorisgilde, vertoont drie zilveren "papegaaien" welke door haken aan elkaar zijn bevestigd. Daaronder hangt een schild met in het midden de patroon van de gilde, St.-Joris, die de draak verslaat en een wapenschild, gehalveerd met in de bovenste helft een ster en in de onderste drie vissen. Omheen de rand volgend opschrift: "Iacobus De Schryver H. Schoutent en Coninck tot Oostmal A° 1599 de II Iuly"". Onderaan een zilveren papegaai die in zijn klauw de kleine kruisboog draagt.
1619: Gelhelmich (Willem) van Renesse
Schild met twee wapenschilden de Renesse en de opschriften, links: "Gilhelmich van Renesse, Heere tot Oustmall, Helllmborch, Odekens-Kerck-Hesbeen ende was Coninck tot Oustmall, 1619".
(rechts, opschrift van Jan George van Renesse, koning in 1645).
1630: Jacobus Allaerts
Schild met drie papegaaien. Omheen als randschrift: "Iacobus Allaerts, Secretaris en Coninck in Oostmalle, Anno 1630".
1645: Jan George van Renesse
Schild met opschrift, rechts: "Ian George van Renesse, Cantor ende Canonick van het Keyserlicke Stiffe, Onse Live Vrouwe van Aken, Coninck int Jaer 1645, den 16 Julius". (op één schild, samen met Gilhelmich van Renesse, 1619).
1661: Peeter Jacobs, den Coninck
1664: Adriaen van den Kieboom
Schild met een grote boom met een kruisboog. Opschrift: "Adriaen Van Den Kieboom, Coninck tot Oostmal, 1664".
1665: Elias Mertens.
Er bestaat een schild met als opschrift: "Dit vereert Elias, Keyser van Oostmal 1680". Elias is een zeldzame voornaam. We veronderstellen dan ook dat "Elias, keyser in 1680" dezelfde is als de koning van de gilde in 1665, Elias Mertens (93). Wellicht werd het schild in 1680 geschonken door Elias Mertens op het ogenblik dat hij de titel van keizer verwierf, nadat hij driemaal de koningstitel had behaald.
1735? Andreas Geerts.
In 1738 behaalde betrokkene de titel van keizer. Hij moet dus vooraf reeds driemaal de koningstitel bekomen hebben.
1768: Willem Hoogaers
1770: Adriaan Adriaenssen,
"Coninck deser gilde geschoten op den 27 augustus 1770". Adriaen Adriaenssens, hoofdschepen, echtgenoot in tweede huwelijk van Cornelia Peeters, overleed te Oostmalle op 19 maart 1777, aan "een beroerte".
1778: Jan Baptist Van Leemput
1792? Mertinus Ghysels (+ 18 nivose jaar 8).
Zijn naam komt voor op een niet gedateerde lijst van de gildenleden en achter zijn naam staat geschreven "coninck".
1795 tot 1807: Franciscus van Turst (Theurst),
schild met opschrift "Franciscus Van Turst wird Koning den 24 Angustus 1795 tot 24 Angustus 1807". Daaronder een ploeg. Op 24 augustus 1811 verwierf hij voor de tweede maal de titel van koning door het afschieten van de koningsvogel.
Hij was lid van de gilde sinds 1785 en hij overleed op 6 april 1814.
1807: Adriaan Van den Kieboom
schild met opschrift "A.V.D. Kieboom, Koning geschooten in Oostmalle den 24 Augustus 1807".
1811: Franciscus van Theurst
schild met een paard voor een ploeg; "Franciscus Van Turst, Koning geschooten in S. Georgius guld tot Oostmalle. Anno 1812". Dat is dus het tweede schild op naam van betrokkene.
1815: Franciscus Bogaerts
schild met passer en winkelhaak; opschrift: "Fransis Bogarts, Koning geschoten op 16 augusti 1815".
1826: J. B. Meeusen
schild met opschrift "J. B. Meeuse, Koning geschote van Ste Joris gulde tot Oostmal, 1826".
Hij schoot de koningsvogel af op 28 augustus 1826. Op dit ogenblik was hij nauwelijks 1 jaar gildenlid, nl.sinds 1825.
1835-1845: J. A. Theuns, notaris, koning geschoten 31 augustus 1835.
schild met een papegaai op een kruisboog en daaronder een "draagbare" lessenaar met inktpot en ganzenveer en als opschrift: "J. A. Theuns 1835".
1846: J. B. van der Auwera
schild met een paard en opschrift: "J.B. Vanderauwera, Koning geschoten van St. Jores guld tot Oostmalle, den 24 Augustus 1846".
1860: J. Geerts
schild afbeeldende een lakenwever voor het getouw en opschrift: "J. Geerts, fabrikant te Oostmalle, Koning der Gilde van den H. Georgius, van 29 Mei 1860 tot 26 Mei 1863".
1863: Antonius Fastré, koning 26 mei 1863.
1874-1877: J.B. Spruyt
schild met in het midden een papegaai op een kruisboog, boven een windmolen; links en rechts daarvan een lauwertak.
Opschriften, boven links: "J. Spruyt, Koning der gilde 1874".
Boven rechts: "Hoofdman gekozen 1888".
1877-1880: Jan-Baptist Van den Langenbergh
1880-1882: P. J. Druyts, hoofdonderwijzer
schild met in het midden een papegaai op een kruisboog boven een schoolgebouw. Links en rechts daarvan een lauwertak.
Opschrift boven links: "P. J. Druyts". Boven rechts: "Koning der gilde 1882".
1883-1889: Cornelis Ghysels, brouwer
schild met in het midden een papegaai op een kruisboog boven twee 'brouwersrieken' en twee biervaten. Opschrift boven links:
"Cornelis Ghysels". Boven rechts: "Koning der gilde 1883-1889".
1889-1895: L. Janssens, hoofdonderwijzer
schild met een papegaai op een kruisboog boven een onderwijzer die met een geopend boek zit voor zes kinderen op twee banken;
hierboven een lauwertak. Opschrift boven links: "L Janssens, Koning der gilde 1889-1895". Boven rechts: "Hoofdman sedert 1909".
1895-1901: Antoon Meeuwissen, maalder
schild met een papegaai op een kruisboog. Daaronder links: een molenijzer, rechts: een windmolen en bomen. Opschrift boven links: "Antoon Meeuwissen, Koning der Gilde"; boven rechts:"van 1895 tot 1901".
1901-1905: Karel Van Giel,
schild met een papegaai op een kruisboog boven 2 korenschoven; hieronder een paard voor een ploeg gespannen. Opschrift boven links: "Karel Van Giel", boven rechts: "Koning der gilde 1901- 1905".
1905-1908: Max. de Renesse (graaf)
zie hoofdstuk II,-2.6.5, i.v.m. de perikelen rond het verkrijgen van een schild.
1908-1922 Louis De Vry
Louis De Vrij staat als koning vermeld op de lijsten van Verloren Maandag en St.-Jorisdag van 1912 tot 1914.
Zijn schild: een papegaai op een kruisboog en eronder pet, wandelstok en tas van een brievenbesteller; hiervan links en rechts een lauwertak. Opschrift: "Lodewyck De Vrij Koning der gilde 1908-1922".
Het feit dat hij zo lang koning was, is wellicht te wijten aan de Eerste Wereldoorlog. De vogel werd pas in 1923 terug 'opgezet'.
1923-1929 Louis Schryvers
"Koningschieting op 22 Mei 1923.
De Koningsvogel is geschoten door Ed. Van Giel welke een halve ton bier heeft gegeven alsdan door Louis Leys welke ook een halve ton bier betaalde voor de derde maal is hij geschoten door Mijnheer Louis Schrijvers welke als koning der Gilde is uitgeroepen". Schild met een papegaai op een kruisboog boven een afbeelding van een steenbakkerij, links en rechts een lauwertak.
Opschrift boven links: "Lodewyck Schryvers", rechts: "Koning der gilde 1922-1929".
1929-1932 en 1935-1938 Edward Van Giel
"Koningsvogel geschoten op 3den Sinxendag 1929.
De Koningsvogel is afgeschoten door 1) Edw. Van Giel 2) Louis Leys welke elk een 1/2 ton gegeven hebben alsdan is hij afgeschoten wederom door Edw. Van Giel welke alsdan als Koning is uitgeroepen."
1932-1935 Frans Van Dooren
"De koningsvogel is den 3de Sinxsendag 1932 door Mijnheer Frans Van Dooren Herbergier geschoten."
1938-1947 en 1953-1955 Louis Leys
"Koningsvogelschieting op 3de Sinxsendag 1938 De Koningsvogel is op 8 Juni afgeschoten door 1. Jan De Vrij
welke hem na betaling van 10 franc heeft terug opgezet 2. Louie Leys heeft hem tweemaal afgeschoten welke alsdan tot koning is
uitgeroepen".
"van 1940 tot 1945 oorlogsjaren: in 1941 niet geschoten.
7 juni 1944-1947 Louis Leys"
"Koningsvogel geschoten op 27 Mei 1953
De 1ste Koningsvogel werd afgeschoten door Louis Boenders: betaald 50 fr. De 2de Koningsvogel werd afgeschoten door Ed. Van
Giel: betaald 50 fr. De titel van koning werd afgeschoten door Louis Leys rentenier welke dan is uitgeroepen tot koning van de
kon. St.-Jorisgilde"
1947-1950 Alfons Schryvers
"Op 3 de Sinxendag 1947 is de koningsvogel afgeschoten door Alfons Schrijvers Zeepfabrikant" Schild met in het midden een papegaai op een kruisboog, boven het fabrieksmerk ASTRA. Opschrift boven links: "Koninklijke St. Jorisgilde, Oostmalle", boven rechts: "Alfons Schryvers, Koning geschoten van 1947-1950".
1950-1953 Jules Van Giel
"Op 3de Sinxendag 1950 is de Koningsvogel afgeschoten door Jules Van Giel Landbouwer".
's Anderendaags was er ten huize van de nieuwe koning en koningin een "smakelijk" feest voor de hele gilde.
Schild met in het midden een papegaai op een kruisboog, links en rechts hiervan lauwertakken en onderaan een 'zaaiende' landbouwer. Opschrift boven links: "Juul Van Giel", boven rechts: "Koning der gilde 1950-1953".
1955-1958 Albert Boeckx
"Koning geschoten op 24 April 1955 daar vorige Koning Louis Leys schielijk was overleden op 22-2-1955.
1ste vogel (geschoten) door den Hoofdman Jules Van Giel-Bevers welke hem terug liet opzetten 2de vogel Albert Boeckx welke tot koning werd uitgeroepen"
1958-1961 Louis Bartholomeeusen
"Koning geschoten op 2de Sinxendag 1958 door Louis Bartholomeeussen-Van Den Bulck die de gilde een feestmaal heeft aangeboden waarvan de leden veel genot en plezier beleeft hebben"
1961-1964 en 1970-1973 Richard Scheynen
"Koning geschoten 11 mei O.L.H.Hemelvaart 1961 door Richard Scheynen-Jordens. De belangstelling was overgroot. Bij eerste vogelafschieting mocht de vogel niet meer opgestoken worden. Dus leute en plezier met hopen."
Op 18 mei 1970, tweede Sinksendag, schoot Richard Scheynen zich ook koning. De strijd tussen de 26 gildenbroeders duurde 3 uur.
De koning en de koningin hebben de gildenbroeders en -zusters een koffie aangeboden op 13 juni 1970.
Op 28 juni 1970 schoot Richard zich bij het vierde schot opperkoning van de Hoge Gildenraad der Kempen te Nieuwmoer.
Op 29 juni 1975, tijdens het landjuweel te Herentals, hernieuwde hij zijn titel van opperkoning met het eerste schot.
Maar spijtig genoeg kon hij het 'opperkeizerschap' tijdens het landjuweel te Brecht op 7 september 1980 niet bemachtigen.
Richard overleed plots vroegtijdig op 14 maart 1983.
Schild met afbeelding van een arbeider in een steenbakkerij, met links en rechts lauwertakken. Opschrift : "Koning der gilde
1961-1964 (daartussen een papegaai op een kruisboog) 1970-1973.
Opperkoning 1970-1975-1980. Richard Scheynen).
1964-1967 Achiel Van Dael
Vrijgezel Achiel Van Dael nam deel aan de koningsschieting van 2de Sinksendag 1964 als zoon van weduwe Van Dael en schoot zich na een strijd van twee en een half uur koning.
Koning en koningin (zijn moeder) hebben de gilde een koffie aangeboden.
1967-1970 August Canters
Op 2de Sinksendag 15 mei 1967 heeft August Canters de koningsvogel afgeschoten na een uur strijd. 25 gildenbroeders en -zusters waren aanwezig. Een week later was het koffiefeest geschonken door de nieuwe koning.
Schild met in het midden een papegaai op een kruisboog boven een schuifpasser, links en rechts een lauwertak. Opschrift: "Koning geschoten op 15 mei 1967-1970, Canters August".
1973-1976 Louis De Gruyter
Louis De Gruyter schoot zich in de derde ronde tot koning. 20 gildenbroeders en 25 gildenzusters waren aanwezig. De wip stond toen achter de feestzaal aan de Lierselei.
Schild met een papegaai op een kruisboog boven de 'Boerentoren' te Antwerpen, met links een lauwertak. Opschrift: "Koning der gilde 1973-1976 Louis De Gruyter".
1979-1982 Raymond Hellemans
Onder uitzonderlijk grote belangstelling - er kwam namelijk een V.V.V.-wandeling met 150 personen langs - schoot Raymond Hellemans zich in de eerste ronde en als eerste schutter koning.
Uittredend koning Ward Kennis had namelijk de vogel met zijn drie "voorschoten" wel geraakt maar ook gemist. Geen andere van de 22 gildenbroeders kon de vogel in de eerste ronde raken.
Na het Brabants gildenfeest van 2 juli 1979 te Neder-Over- Heembeek heeft de koning de gilde bij zich thuis te Massenhoven ontvangen.
"We kregen daar eten en drinken zoveel we konden binnenkrijgen."
Op 23 november 1979 werd het koningsfeest gevierd.
Op 21 maart 1980 werd bij Raymond Hellemans een zoon, Dries genaamd, geboren. Tot zijn achttiende verjaardag werd Dries als 'gildenprins' bestempeld. Zoals in het register aangekondigd, werd Dries dan ook op 25 april 1998 in de gilde gekozen.
Schild met een papegaai op een kruisboog boven een tekening van een metser, met links en rechts een lauwertak. Opschrift: "Koning der gilde 1979-1982, Raymond Hellemans".
1985-1988 en 1988-1991 Paul Harts
Paul Harts schoot zich op 27 mei 1985 in de tweede ronde tot koning op de nieuwe wip in de Warande. Het koningsmaal was na het bezoek aan het gildenlokaal (de "Central") in "t Salphenhof".
Voor de tweede maal schoot hij zich koning met zijn eerste schot op 23 mei 1988. Het koningsmaal ging dezelfde avond door in het nieuwe gildenlokaal.
In 1991 kon Paul de keizerstitel niet bemachtigen.
1976-1979 en 1982-1985 en 1991-1994 en 1994-1997 en 1997-... Eduard Kennis
Op 7 juni 1976 schoot Ward zich in de vijfde ronde koning. 25 gildenbroeders namen aan de strijd deel. Scheynen en Sterkens hadden de vogel wel doen draaien maar niet afgeschoten.
"De eerste halt was bij Gust Willekens om de geleden spanning weg te drinken en de laatste halt was bij de War en Margriet thuis. Het uur van stoppen is niet geweten maar er moet wel tot in de vroege uurtjes muziek geweest zijn."
De spannende strijd van 1982 wordt beschreven onder hoofdstuk V,
rubriek 5.4.4.
Schild met papegaai op een kruisboog boven het kenteken C M, C.V.Z. Opschrift: "Koning der gilde 1976-1979 Eduard Kennis". Op 20 mei 1991 schoot Ward de vogel af in de eerste ronde. In de 'jeneverschieting' die daarop volgde bewezen Paul Harts, Vic Bertels, Mon Hellemans en Stefaan Wouters ook nog hun schutterskunsten.
Op 23 mei 1994 namen 31 schutters aan de koningsschieting deel.
Maar koning Ward schoot de vogel af met zijn derde voorkeurschot.
In de eerste ronde van de 'jeneverschieting' lukte het nog 9 schutters de vogel af te schieten. Na de tweede ronde bleven nog over: Luc Kennis, Fred Crols, Marcel Peeters en natuurlijk koning Ward Kennis. In de derde ronde schoot alleen nog Marcel Peeters over en hij mocht de fles in ontvangst nemen.
Op 19 mei 1997 was het eerste schot raak. De koninklijke St.-Jorisgilde van Oostmalle heeft in het jaar 2000 nogmaals een keizer!

3.1.6. De keizer

De titel van keizer wordt toegekend aan al wie drie achtereen- volgende keren de koningsvogel heeft afgeschoten en daarenboven drie achtereenvolgende jaren koning is geweest. Artikel 3-C van het reglement van 1891 bepaalt: Hij behoudt die titel tot er een opvolger is, die aan die voorwaarden voldoet. Hij geniet levenslang 'half gelag'. Dat is verleden tijd, nu geldt de regel: eenmaal keizer, altijd keizer !

Volgens de Kaart door de Wet van de Hoge Gildenraad der Kempen in 1953 aan de gilde toegekend wordt "wie drie maal achtereen de koningsvogel schiet, Keizer der gilde voor het leven. Hij blijft vrij van alle gelagen".

De volgende keizers zijn ons bekend

1680: Elias 'keyser van Oistmal'
schild met als opschrift: "Dit vereert Elias, Keyser van Oostmal 1680" en daaronder een kruisboog met drie papegaaien. Die 3 papegaaien illustreren het feit dat betrokkene driemaal na elkaar de koningstitel behaalde. In dit geval werden de koningschietingen in die tijd slechts alle 5 jaren ingericht. De "keyser van 1680" is dan dezelfde als de koning van 1665, namelijk Elias Mertens.

1738: Andreas Geerts
schild met drie papegaaien en als opschrift: "Andreas Geerts, Keyser van S. Iories Gulde tot Oostmal 1738".

We hopen Eduard Kennis in het jaar 2000 als keizer van de gilde te mogen huldigen.

3.1.7. De Oudermannen

De vier oudste gildenbroeders of -leden zijn van rechtswege ouderlingen of oudermannen. Zij behouden die hoedanigheid tot op het ogenblik dat hun lidmaatschap ophoudt (ontslag-overlijden).
De gilde erkent de wijsheid van de leden met de grijze haren. Zij hebben meestal ervaring opgedaan door het veelvuldig bedienen van bepaalde functies en daarom worden zij in beperkt aantal in het bestuur van de gilde opgenomen.
Hun namen worden in de registers slechts sporadisch genoemd.
Enkele namen van oudermannen volgen hierna.

1768 Jan Baptist Smits, Fredrick Bolinckx, Peter Smouts en Frans Verheyen.
1770 Peeter Smauts, J. B. Smits (+1772), Francis Verheijden, Martinus Gooijs.
1775: op 23 april werd door hoofdman G. Geerts,"met content van coninck, dekens en oudermans gekozen voor ouderman": Joannes De Roover, om te dienen naer gewoonte
1796: Jan-Baptist Vervoort, Wouter Jordens, Adriaan Faes, Egidius Guns en daarna: Martinus Ghys, Petrus De Visser, Christiaan Van Giel (na het overlijden van J.B.Vervoort (+1800), Adrianus Faes (+1797) en Egidus Guns.
1806: Wouter Jordens (+23.2.1808), Martinus Gys, Petrus De Visser, Christiaan Van Giel (+5.2.1811).
1808: M. Gys, P. De Visser, Chr. Van Giel tot 1811, Petrus Peeters, Petrus Van den Langenbergh.
1815: Michiel Wouters, Fransus van Opstal, Gommarus Ghijsels,
1826: Michiel Wouters (+1827), Andries Jordens (+1832), Jacobus
Dresselaers, Alexander Pauwels, Adriaan Van den Kieboom, Petrus Weermans
1842: Ghysels Phil. Jacob, Van Giel Peeter, Ghysels Robert
1843: Philip Jacob Ghysels, Robert Ghysels, Van Giel Peeter.
1845: Philip Jacob Ghysels, Van Giel Peter,
1925-1946: Karel Van Giel
1925-1932: Lodewijk De Vrij
1933-1941: Jacob Mariën
1933-1969: Jan De Vrij
1934-1950: Jan Van Ostaeyen
1934-1950: Louis Schrijvers
1936-1961: Frans Ghysels
1938-1955: Henri Bogaerts
1945-1959: Jan Storms
1950-1968: Jos Peeraer
1959-1961: Edward Van Giel
1966-1967: Jan Jordens
1968: Laurent Fierens
1977: August Mariën, Louis Michielsen, Jul Van Aert, Alfons Boenders
1995-1997: Gabriël Etienne

3.1.8. De schrijver of secretaris

De secretaris werd tijdens de algemene vergadering op Sint-Jorisdag, 23 april, bij meerderheid van stemmen, door de leden gekozen. Hij genoot ook het voordeel van 'half gelag'.

In de rekeningen van 1663 en van 1665, opgemaakt door Andreas M. Allaerts, in zijn hoedanigheid van secretaris, is er sprake van deze functie. Een rekening van 13 januari 1665 luidt als volgt:
"Item soo hebben die Rendanten betaelt aenden Secretaris ter saecke indicaris van dese Rekeninghe te hebben geschreven, geappostelleert ende geslooten over ider bladt vier stuyvers, compt te bedraghen alhier mits de groote van vijffthien blaederen eene somme van drie gulden". Deze rekening werd ondertekend door secretaris And. M. Allaerts. Betrokkene was ook secretaris van de gemeente en later zelfs schout te Oostmalle. We vragen ons dan ook af of hij deze rekening ondertekende in de hoedanigheid van secretaris van de gilde of van gemeentesecretaris ?

Louis Janssens wordt als secretaris vermeld op een lijst van 1875 en van 1880.
De functie van schrijver werd nadien uitgeoefend door de volgende gildenleden:
August Jessen van 1912 tot 1928.
Henri Bogaerts van 1928 tot 1946.
Laurent Fierens van 1947 tot 1962.
Louis De Gruyter van 1962 tot 1976.
August Jordens van 1977 tot 1985.
Stefaan Wouters is de huidige schrijver sinds 1985.


3.2. Andere bedieningen

3.2.1. De vaandeldrager of alferis

De vaandrigs verkrijgen die hoedanigheid door aanneming van het vaandel, bij publieke verpachting onder de leden, alles volgens oud gebruik. Zo bepaalt art. 3-g van het reglement van 1891.
Er is een verschil tussen een vendel, een wimpel en een standaard.
De twee laatste worden gedragen door de cornet, maar het vaandel of vendel behoort aan de vaandeldrager, alferis of vendelier (94).

Momenteel maakt de gilde een onderscheid tussen vaandel en vendel.
Een vaandel wordt door de vaandrig of vaandeldrager gedragen. Met het vendel kan de vendelier vendelen. Zo zal het vaandel tijdens een gildenfeest bij de gildenbezittigen beoordeeld worden. Het vendel daarentegen wordt beoordeeld tijdens de wedstrijd vendelen.
*
Het vaandel van de gulde was tijdens de beroeringen van de XVIde eeuw gestolen. Zonder vlag kon de gilde niet meer fatsoenlijk op straat komen: 't zij om in de processies te gaan of als de gildenbroeders in de naburige dorpen feestelijkheden hielpen opluisteren. Het kon toch niet anders of een vlag moest de aantocht van de gilde aankondigen. Onze gildenbroeders, die toch woonden in een dorp met een machtige heer, vonden het beschamend om er zonder vendel op uit te trekken. De schout schreef aan de heer dat de gilde een vaandel nodig had om broederlijke liefde en eendrachtigheid in de gemeente te doen heersen. In 1596 kreeg de gilde een nieuw vaandel, waarop het wapenschild van de schenker, de heer Frederik van Renesse, was afgebeeld. Dadelijk klom het aantal gildenleden van 2 naar 35. Onze schout zal niet weinig fier geweest zijn als hij bij de eerste gelegenheid aan de edele hoofdman -want de volksgezinde Frederik van Renesse liet zich ook graag hoofdman noemen- de oude heropbloeiende gilde mocht voorstellen, om het nieuwe vaandel in ontvangst te nemen (95).

In 1614 betaalde de gilde 26 stuivers voor "de rijcousen van den Alferis" (96).
In 1631 ontving de gulde nog een vendel van de weduwe van Willem van Renesse (97).
In 1665 betaalde elke gildenbroeder (47 leden in totaal) zijn deel voor aankoop van een nieuw "vendel". Elk lid betaalde 2 gulden en de schout en de secretaris elk 10 stuivers daarbovenop, zodat in totaal 95 gulden werden vergaard (98). Dit nieuwe vaandel werd aangekocht bij Jan-Baptist Verschueren te Antwerpen voor een bedrag van 110 gulden. Peeter van Laer en Andreas Bervoets betaalden deze som en Verschueren gaf hiervoor een kwijting.
Tweemaal werd de verplaatsing naar Antwerpen gedaan "ter saecken van het vendel" en er werd een vergoeding betaald voor 'verteer' ten bedrage van 18 stuivers.
In hetzelfde jaar (1665) werd ook "eenen nieuwen sluyer" aangekocht voor de alferis. Een totaal bedrag van 22 gl. 19 st.
werd daarvoor bijeengebracht door 45 gildenleden, … rato van 6 stuivers per lid. Die sluier werd geleverd door "Jouffre Bosch" en de kostprijs bedroeg 22 gulden (99).

De gildenbroeders of ten minste hun vendeldrager geraakten weleens in de wind, want rond die tijd (1665) lezen wij dat er werd "betaelt aen den vinder van het spriet van het vendel dat verloren was 2 stuyvers"(100).

Op 23 april 1834 schonk graaf Leonard du Bus de Gisignies een nieuwe standaardwimpel met vaandel aan de gilde. Aan deze schenking verbond hij echter de volgende voorwaarden: "dat den voorschreven Heere, Jonkers en hunne nakomelingen ten eeuwige dagen vrij zullen zijn van alle boeten die aen deze gulde is onderworpen, alsook vrij zijn van allen gelag". Het bestuur van de gilde aanvaardde deze voorwaarden.

In 1891 bezat de gilde een vaandel en een wimpel en "bij ieder is een sluier gevoegd". Zij werden door de gilde onderhouden en door de vaandrigs ontrold en gedragen in de processies, de gildenmissen, de rouwmissen voor overleden leden, de schietingen van de koningsvogel en de prijsvogels, feesten en andere gelegenheden.
Bij ziekte of andere aanvaardbare reden van de vaandrigs werden de vaandels gedragen door een van de zes jongste gildenleden, die dan
ook "halfgelag" genoten.

Op de vrouwkensdag en in de mis voor een overleden vrouw werden de vaandels gedragen door de vrouwen van de vaandrigs, of bij ont- stentenis daarvan door de jongste der vrouwen (reglement van 1891, art.8).
In 1877 werd er 2,88 fr. betaald aan Godefridus Meeus voor "bekleedsel voor 't vaandel".
Ook in 1881 werd er 2 fr. betaald voor onkosten aan het vaandel en in 1886 voor het herstellen van het vaan (A.S.) 18,-fr.

Welk vaandel of welke vaandels er door de brand in 1904 werden vernietigd konden wij niet achterhalen. In ieder geval bevinden geen enkele van de vaandels uit vorige eeuwen zich momenteel bij de gildenbezittingen.

In 1908 schonk graaf Maximiliaan de Renesse een nieuw vaandel aan de Sint-Jorisgilde. De perikelen hieromtrent werden reeds uitvoerig beschreven in hoofdstuk II, rubriek 2.6.5..

Nogmaals verdient dit vaandel echter onze aandacht!
Op de goudkleurige ondergrond met groene kader en gouden franjes bevindt zich het St.-Andrieskruis. Dit kruis treffen we aan op vele gildenvaandels. In de ronde in het midden: St.-Joris verslaat de draak. De hele vlag is versierd met rode en blauwe bloemen op groene takken. Opschrift: bovenaan Sint Jorisgilde, onderaan Oostmalle, links 1579 en rechts 1908. Wapenschild in de rechterbenedenhoek: het wapenschild 'van Renesse-Breidbach' (gevierendeeld met links boven de leeuw van Renesse, rechts boven en links onder de ruiten van Hamal, rechts onder de draak van Breidbach).
Merkwaardig aan deze vlag is de stichtingsdatum 1579: vermoedelijk de vermeende datum van heroprichting van de gilde.

De vlag herstellen kostte in 1932 155 fr.

In 1952 verwierf de gilde een nieuw vaandel, bijna een kopie van het vorige. Het kader rond de vlag wordt echter lichtblauw. De stichtingsdatum wordt uiteraard 1523 en het opschrift bovenaan wordt "Koninklijke" St.-Jorisgilde". Er komt ook een kroon boven de ronde met "St.-Joris verslaat de draak". Het wapenschild wordt behouden.
Deze vlag werd devoot ingewijd en uitbundig gevierd tijdens het gildenfeest van 22 juni 1952 te Oostmalle.
In 1959 werd de riem van de vlag "hernieuwd" voor 10 fr. (het betreft hier waarschijnlijk een reparatie). In 1960 kostte "het maken" (waarschijnlijk weer een reparatie) van de vlag 225 fr.
In 1964 werd de vlag bij de zusters van O.L.Vrouw van Nazareth (trappistinnen) in herstelling gegeven voor 1100 fr.

In 1980 liet de gilde door dezelfde zusters een nieuw vaandel maken. Het is een kopie van het vaandel van 1952.
Alleen lieten onze bestuurders, in de overtuiging dat het een Waalse haan was, de draak uit het wapenschild verwijderen en vervangen door een leeuw. Vermits het wapenschild "Breidbach" alleen door de oudste erfgenaam gedragen mag worden en deze naamdrager ondertussen kinderloos gestorven was, deden onze bestuurders hiermede (weliswaar ongeweten) een terechte historische correctie.
Samen met het nieuwe St.-Jorisbeeld werd dit vaandel op 21 februari 1981 gewijd. Karel Gabriëls ("de Choerel") is sindsdien vaandeldrager.
Tijdens de uitvaart van een gildenzuster is het zijn echtgenote Magda Van Dijck ("Magd van de Choerel") die de vlag met de zwarte sluier draagt.

In 1980 kocht de gilde ook een nieuw vendel. Het bevat een zwarte tekening van St.-Joris op witte achtergrond. Ludo Wuyts was de eerste vendelier. Vanaf 1986 nam Harry Paulussen dit vendel over.


Lijst van enkele vaandeldragers

In 1662-1665 was Jan van den Zande, alferis van de gilde. Op een lijst van 1768 werd A.F. Geerts als alfeer en Cornelis Van Heijscht als vendrick vermeld. Geerts werd ook op een lijst van 1770 als venderick vermeld.
Jacobus Jordens was alferis in 1796. Hij overleed op 11 nivose jaar 11 van de Franse republiek (=1 januari.1803).
In 1806 vervulde Fredericus Paeshuys de functie van alferis, tot op de datum van zijn overlijden, namelijk 9 augustus 1812.
Fransus Verhoft was alferis in 1815 en op een lijst van 1826 is achter zijn naam vermeld: "uytgegaen".
Willem Ghysels was lid van de gilde sinds 1832; in 1834 werd hij verkozen tot alferis en hij bleef tot minstens 1845 deze functie behouden.
Frans Verheyen was alferis in 1875, en Bernard Rombouts wordt in 1878 als "vaandrager Sint-Joris 1878" vermeld.
Van 1901 tot 1910 zijn Andreas De Vrij (opgevolgd door zijn zoon Louis) en Frans Tengrootenhuyzen "vandrik".
Jacob Mariën was vaandrig in 1928, volgens de inschrijving in het gildenregister.
Ludo Wuyts was vendelier van 1980 tot 1986.
Vanaf 1986 is Harry Paulussen vendelier.
Karel Gabriëls is vaandeldrager vanaf 1980.

3.2.2. Trommel, trommelaar of tamboer

Volgens het reglement van 1891 was de functie van knaap gekoppeld aan deze van tamboer. Artikel 3-h van dit reglement bepaalde dat de "knaap of tambour" gekozen werd door de leden. Hij was vrij van "alle gelag". "Hij is gelast de trommel te slaan zo dikwijls het bestuur zulks nodig oordeelt, alsook de aanzeggingen te doen der bijeenkomsten of vergaderingen, en andere kleine diensten of boodschappen voor het bestuur, zoals van ouds 't gebruik is".
Hij geniet een schadeloosstelling of vergoeding welke door het bestuur vastgesteld wordt". Als hij zijn dienst verwaarloosde kon hij afgezet worden. Hij ontving zijn bevelen van de hoofdman of van zijn plaatsvervanger.
Wij zijn wel de mening toegedaan dat de functies van tamboer en knaap voor 1891 niet gecumuleerd werden.

Voor versiering van de trommel van de gilde werd, in 1608, "zes ellen kousbandlint" aangekocht, "alles te samen voor zeven stuivers" (101).

De trommel was "een kostelijk instrument" en ze moest af en toe worden nagezien of hersteld.
In 1671 werden 3 guldens betaald voor reparatiekosten.
In 1771 kocht de gilde een nieuwe trommel voor een bedrag van 6 guldens en 10 stuivers (102).
De trommel werd hersteld in 1775 en op Sint-Jorisdag werd de rekening daarvoor betaald: 2 guldens en 2 stuivers.
In 1871 werd er 10,10 fr. betaald voor "zeelen en vel voor de trommel" en in 1884 werd er 0,50 fr. betaald voor herstelling van de trommel.
C. Van Gestel vroeg in 1887 2,25 fr voor het herstellen en het maken van de trommel en aan J.B. Van den Langenbergh betaalde men 3,50 fr. voor de herstelling van het vel van de trommel.
In 1951 kostte het maken van de trommel 300 fr.
Voor vel en snaren van de trom betaalde men in 1956 250 fr. en in 1958 35 fr.
In 1962 noteerde men 100 fr. uitgaven voor de "riem van de roffel" (waarschijnlijk weer een reparatie).
De nieuwe trommel werd in 1980 aangekocht voor 9650 fr. en de koorden voor de trommel (waarschijnlijk voor de oude trommel)
kostten 270 fr.
Op de kleine trommel komen volgende letters voor: "J.D.B., O.M.".
*

Henderick Paeshuys, was "tambour deser gilde van Oostmalle" in 1770 en hij vervulde deze functie nog steeds in 1782.

Jan Jordens (vader van de huidige hoofdman) was roffelaar vanaf 1930. Zijn zoon Gust volgde hem op in 1953.
Willy Verboven was roffelaar van 1981 tot 1985.

De functie van tamboer tijdens een schoon inkomen om de stapmaat aan te geven, wordt vanaf 1993 uitgevoerd door de bestuursleden Mon Hellemans en Jo Boenders. Maar 'roffelaar' kunnen we hen eigenlijk niet noemen. Is hier nog wat voor de jeugd weggelegd ?

3.2.3. De knaap

Een gilde zonder knaap was vroeger ondenkbaar. De knaap was de duivel-doet-al in de gilde. Zoals we hiervoor reeds schreven werd deze functie vanaf 1891 gecumuleerd met deze van tamboer.

In 1609 gingen de schutters naar Hoogstraten. De bode werd vergoed voor het door hem gepresteerde werk, o.a. het verwittigen van alle leden, en de dekens betaalden hem daarvoor 9 stuivers, 1 oordje, en daarbij kreeg hij nog 6 potten Antwerps bier. Of hij dit bier alleen uitgedronken heeft was nergens te vinden.

In 1614 ontving de knaap vijf en half stuivers, om "Cornelius De Vrij ende meer andere aan te halen". Hij kreeg ook 12 stuivers toen de gilde "de nieuwen Alferis en den tambour creghen"(103).
In 1661 had de gilde een knecht en voor "het draghen van de briefkens", kreeg hij een pot bier (104).
Dionysius De Bie, was in 1770 "cnaep deser gilde van Oostmalle".
De knaap ontving in 1771 een vergoeding van 1 fl. 4 st. voor "gedaene diensten".
Op St.-Jorisdag 1775 genoot de knaap een vergoeding van 12 stuivers.

In 1782 is Hendrick Jordens vermeld als knaap van de gilde.
Petrus Peeters is op een lijst van 1826 als knaap vermeld; op 28 mei 1837 had hij "zijn eerlijk ontslag aengeboden" en in zijn plaats werd Paulus Dekkers tot knaap aangesteld.

In 1843 ontving de knaap 3 fr. als vergoeding, in 1848 en in 1849 twee fr.
In de rekening van St.-Jorisdag 1869 werden vergoedingen betaald aan de knaap, nl. 1 fr. voor Sacramentsdag, 1 fr. voor St.-Lucasdag, 1 fr. voor St.-Jozefsdag en 2 fr. voor Sint-Jorisdag.
De naam van de knaap is niet vermeld. Ook de volgende jaren werden deze vergoedingen regelmatig uitbetaald.
In 1886 werd de knaap betaald voor het aanzeggen van een aantal uitvaarten van gildenleden en ook voor het aanzeggen van de inhaling van de nieuwe pastoor. Hij ontving hiervoor 10,-fr.
In 1887 ontving hij 1,50 fr. voor het aanzeggen van de uitvaart voor Mevrouw du Bus.

In 1912, 1913 en 1914 bedroegen de uitgaven voor de knaap op Verloren Maaandag 8 fr. en op St.-Jorisdag 1,25 fr.
Voor vergoedingen aan de knaap schreef men bij de uitgaven:
in 1928 op Verloren Maandag 43 fr. en op St.-Jorisdag 12 fr.
in 1931 op St.-Jorisdag 36 fr.
in 1933 op Verloren Maandag 42 fr. en op St.-Jorisdag 30 fr.
in 1946 op Verloren Maandag 150 fr. en op St.-Jorisdag 100 fr.
Het register vermeldt echter niet wie de knaap was.

Alfons Hens wordt in het register als knaap vermeld in 1950. Hij is echter reeds in 1954 uit de gilde getreden.
Op Verloren Maandag 1951 werd voor de knaap 90 fr. uitgeboekt.
In 1958 betaalde men nog voor knaap en speelman 200 fr.
In 1962 kostte de knaap slechts 6,50 fr.

Als we later nog uitgaven voor de knaap in de kasboeken van de gilde aantreffen, betreft het de uitgaven voor het tijdschrift van de Hoge Gildenraad dat de passende titel "De Knaap" meekreeg.

Momenteel wordt de functie van knaap eigenlijk door alle bestuursleden uitgeoefend. Om brieven en berichten aan de leden te bezorgen, om lidgelden te ontvangen, om in te schrijven voor een teerfeest... krijgt ieder bestuurslid een aantal leden toegewezen.
*
Zelfs de knaap van een andere gilde werd weleens betaald. Als de knecht van de gilde van Brecht in 1613 de uitnodiging bracht om te komen schieten, kreeg hij 6 stuivers drinkgeld (105).
De knecht van de gilde van Rijkevorsel ontving 14 stuivers in 1661 voor het brengen van "eenen beschrijffbrief".

3.2.4. De speelman

Feest vieren zonder muziek was ondenkbaar.
Vroeger zorgden de speellieden voor de nodige sfeer. Soms werden ook narren of "zotten" gevraagd om te zorgen voor veel leute en ambiance.
De rekeningen van de Sint-Jorisgilde vermelden slechts zeer sporadisch de namen van de speellieden of de narren. Meestal werd alleen het bedrag van de vergoedingen, betaald aan de betrokkenen, ingeschreven.

In de rekening van 1610, opgemaakt door de dekens Geert Boeckx en Simon Pauwels, lezen wij "betaald aan Anthonis Pellens als andere speellieden de som van 15 stuivers" en daarop volgt "item betaald aan Gommers den Sodt 2 en half stuivers".
Toen werd zelfs de naam van de nar genoemd: "Item nog betaald aan Anthonis Jaenen van de gulde in sotschappen te dienen 10 stuivers".
Het daaropvolgende jaar, 1612, werden de speellieden en de "zot" samen betaald: "Item in 1612 nog betaald aan de speellieden metten sot", samen 10 stuivers.
Onze gilde trok bijna jaarlijks naar Zoersel om er samen met de plaatselijke Sint-Sebastiaansgilde kermis te vieren. "In 1613 te Zoersel voor de speellieden metten sot 22 stuivers en half" (106).

De vierde dag van Zoersel kermis, in mei 1662, werd er betaald "aen die spelieden over het speelen van verloeren maendagh, St.-Jorisdach ende die Soersel kermisdaghen, t'samen bij een gereeckent eene somme van drij guldens ende twee stuyvers".
In 1663, op de vierde dag van Zoersel kermis, werd er aan "twee speellieden over die twee daeghen" 3 guldens betaald. Ook op de derde dag van Westmalle kermis genoten 2 speellieden voor drie dagen 4 guldens en 10 stuivers. Met Zoersel-kermis 1665 werd er "aen die speellieden over twee daeghen speelens die somme van drie guldens" betaald.
Op Verloren Maandag 1663 genoot de speelman voor twee dagen een vergoeding van 1 gulden 5 stuivers (107)
Op St.-Jorisdag 1663 werd er 1 gulden en 10 stuivers betaald aan "die twee speellieden voor gespeelt te hebben opden voors. dach".

In 1664 ontving de speelman "over speelen te kermisse ende die twee voors. daghen (2 dagen met Verloren Maandag) in totaal 37 stuivers en twee oorden. Tijdens hetzelfde jaar ontvingen nog "twee speellieden over twee daeghen speelens", een bedrag van 3 guldens.
Als vergoeding voor twee dagen spel op het teerfeest van Verloren Maandag 1665 ontving de speelman een bedrag van 2 guldens en 16 stuivers.

Peeter Peeters werd als "spelman" genoemd in 1770 en in 1782 was hij nog steeds speelman.

Met Verloren Maandag 1771 ontving de speelman een vergoeding van 2 fl. 1 st. 1 oordje en in 1774 voor twee dagen 15 stuivers 3 oorden.

Op de teerdag van 8 januari 1951 speelden Doms en Van Leuven muziek en op 11 en 12 januari 1954 was Albert Geens de muzikant.
De speelmannen of muzikanten van de gilde zijn tegenwoordig gildenleden die de muziek spelen voor de begeleiding bij de gildendansen. De trekharmonica ("trekzak") is daarbij het meest voorkomend instrument. De beoordeling van de dans bij het gildenfeest is dikwijls van hen afhankelijk. Terecht mag de Oostmalse gilde dan ook fier zijn op haar speelmannen. In het register vinden we de namen van volgende harmonicaspelers:
1955: Ursula De Gruyter
1958: August Doms
1972: Ursula De Gruyter
1976-1985: Karel Van Uytven
1981-1991: Peter Jordens
vanaf 1988: Alex Vorselmans (die vooral ook meedanst)
vanaf 1988: Alex De Vries


3.2.5. De cornet

Aan het hoofd van de Sint-Jorisgilde reed eertijds, gezeten op een zwaar en stevig boerenpaard, de wimpeldrager of de cornet met de standaard of de wimpel van de gilde. Hij werd gevolgd door de trommelaar, de speelman, de alferis en dan de gildenbroeders, voorafgegaan door de hoofdman, de koning en de dekens. Samen met de mee opstappende medekens of maagdekens vormde de groep een prettig en sierlijk uitzicht.
Het paard moest gevoed en ook gezadeld worden. De gilde betaalde het voedsel van het paard, als de cornet er mee optrok in stoeten of als hij het gebruikte bij allerhande feestelijkheden.
In de rekening van 1662 is een som van acht stuivers ingeschreven, die betaald werden "over het Cornets peert". De uitleg in de rekening van 1663 is duidelijker: "Item soo hebben die Rendanten alnoch betaelt over het voeyeren van het Cornets peert tot Soursel eene somme van 8 stuivers" (dit geschiedde op de derde dag van Zoersel-kermis, in mei 1663). De derde dag van Westmalle kermis van hetzelfde jaar werden 8 stuivers betaald "over het voeder van het Cornets peert".
In 1664, wederom op de derde dag van Zoersel-kermis, werd er 10 stuivers betaald "over t'verteren van het Cornets peert".
De tweede dag van Westmalle-kermis 1664 werd er afgerekend om "het Cornets peert te voederen opden voors. Kermisse dach", 8 stuivers. Op 1 mei 1665, Zoersel-kermis, werd er 8 stuivers betaald "over het voeder van het Cornets peerts".
Eveneens in 1665 werden 10 guldens betaald aan "Jan Vrancx, sadelmaecker, over den coop van eenen sadel voor die Gulde".
Die zadelmaker woonde wellicht in Turnhout, want een gildenlid maakte de verplaatsing naar die stad en ontving een vergoeding wegens kosten gemaakt voor 'verteer'.
De wimpel van de gilde was onderhevig aan slijtage. In 1664 werden 3 stuivers betaald voor het "stoppen vanden wimpel" (108).

In 1998 verwierf de gilde een prachtige nieuwe standaard met de beeltenis van Sint-Joris op donkerpaarse ondergrond. Deze standaard werd gewijd in de gildenmis ter gelegenheid van het gildenfeest op 28 juni 1998 te Oostmalle. Cornet Jos Aernouts voert deze standaard gezeten op zijn boerenpaard.
Gelukkig is zo een oude traditie in ere hersteld. Nu rijdt de cornet weer voorop als de Sint-Jorisgilde naar buiten komt. Hij wordt gevolgd door de blazoendragers, de alferis, de vendelier, de koning, de hoofdman, de roffelaars, beeld gedragen door vier gildenbroeders, de speelman, de schutters en de dansers.

Een aantal cornets worden vermeld in de registers:

1662: Peeter Mattheussen
1770: Geeraerd Henderick, cornet deser gilde.
1796: Jan Dermuyden, corneth. Hij komt ook als cornet voor in de lijsten van 1806-1808 en 1815.
1832: Domien Bauwens, vanaf 29.4.1832. Hij vervulde die functie nog in 1845.
1860: Eelen Francis
1863: Cornelius Meeusen
1875: Joseph Wuyts. Hij was nog steeds cornet in 1880.
1998: Jos Aernouts.

3.2.6. De gildenbroeders

a) Het inkomen

Om gildenlid te worden moet men door een lid van de gilde voorgesteld zijn en bij algemene stemming door de meerderheid aangenomen worden (art. 2 van het reglement van 23.4.1891).
De geheime stemming geschiedt nog steeds met erwten en bonen.
Ieder lid ontvangt één erwt en één boon. Volgens het gebruik bij de Sint-Jorisgilde geldt een erwt als voorkeurstem en een boon als tegenstem. Er wordt rondgegaan met een pet, waarin elk gildenlid een erwt ofwel een boon deponeert, naargelang hij voor of tegen de aanneming van de kandidaat is. Nadien worden het aantal erwten en bonen aanwezig in die pet geteld. Indien er meer erwten dan bonen worden geteld is de kandidaat aanvaard als nieuwe gildenbroeder.
Slechts éénmaal vonden we de toepassing van deze werkwijze vermeld in het gildenboek. Op 23 april 1895 werd Antoon Meeuwissen, na geheime stemming met erwten en bonen, aangenomen als lid of gildenbroeder.

Na de aanvaarding door de gildenbroeders moest het nieuwe lid de eed afleggen. De formule van die eed hebben we niet gevonden in het oudste gildenboek. In alle geval moest de nieuwe broeder trouw zweren aan zijn vorst of landvoogd, aan de hoofdman en de andere overheden van de gilde en aan het reglement of de caerte.
Dit blijkt onder meer uit een inschrijving in het gildenboek van 23 april 1776. Op die dag werden "met vollen contentemente van den geheelen regimente in de gilde genomen: Michiel Wouters peeterszone, J. B. Geerts en Philippus Jacobus Van Reuth de welcke hunnen Eedt hebben gedaen in conformiteyt als bij de caerte vermelt in mijne onderget. handen". (get.)"G.Geerts, hooftman".

Na het afleggen van de eed moest het inkomgeld betaald worden.
In 1614 bedroeg de inkom 3 stuivers (109).
Jan van Zande en Jan Hendricx betaalden in 1665 te samen 2 guldens en 10 stuivers "over d'incomgeldt"(110).

De bekommernis "om geen duifhuis daarvan (=van de gilde) te maken", zoals in de kaart van 1953 gemeld, leeft nog steeds in de gilde.De kandidaat-gildenleden worden verzocht gedurende een jaar als schutter, danser of muzikant aan het gildenleven deel te nemen. Tijdens het 'groot' teerfeest, het teerfeest van Sint-Jorisdag, dat daarop volgt, worden zij dan volgens het oud gebruik 'ingekozen'. Dezelfde avond mogen de nieuw gekozen leden de feestavond komen vervoegen en worden zij hoog boven de schouders, gezeten op een stoel, de dansvloer rondgedragen. Zij moeten daarna met een fles jenever trakteren.

b) Evolutie van het bevolkingscijfer van de gemeente en het aantal gildenleden

Tijdens de vorige eeuwen telde de gemeente Oostmalle slechts een gering aantal inwoners. We schreven reeds dat de bevolking van de gemeente in 1526 werd geraamd op 446 inwoners, verdeeld over 83 haardsteden of huizen. Andere cijfers geven voor dat jaar slechts 345 inwoners. Dit inwonersaantal werd later geraamd als volgt:
in 1693: 535 inw., in 1711: 562 inw., in 1720: 611 inw., in 1729: 588 inw., in 1785: 701 inw.(111), in 1796: 750 inwoners.
Vanaf 1830 kunnen exacte bevolkingscijfers worden gegeven: 1830: 1.054 inw., 1850: 1.200 inw., 1870: 1.116 inw., 1890: 1.033 inw.
1900: 1.110 inwoners. De aangroei van de bevolking geschiedde vooral tijdens de 20ste eeuw. In 1960 bedroeg het aantal inwoners van de gemeente 3.262 personen. Momenteel bedraagt het aantal inwoners van de deelgemeente Oostmalle meer dan 6.000 personen.
We vermelden deze bevolkingscijfers omdat alzo een vergelijking kan gemaakt worden tussen het aantal inwoners van de gemeente en het aantal gildenleden, vooral in de vorige eeuwen.
*
We weten dat de gilde rond 1592 dreigde teniet te gaan en toen nog slechts twee leden telde. Na dit absolute dieptepunt volgde er een heropflakkering en in 1596 waren er 45 gildenbroeders.

Verdere cijfers van het ledenaantal :
Deze cijfers werden getrokken uit de ledenlijsten die voor bepaalde jaren werden opgesteld, ofwel uit de "gelagslijsten", opgesteld ter gelegenheid van teerfeesten. In het laatste geval vermelden de lijsten slechts het aantal aanwezige leden op die feesten.
1606: 53 leden
1607: 60 "
1614: 42 " (aanwezig in de mis met de kermis)
1617: 43 "
1768: 42 " (op lijst)
1770: 47 " (op lijst)
1771: 42 " (op het feest van Verloren Maandag)
1773: 48 " (op het "gelagh" in de "Drij Swaentjens"
1774: 52 " (op Sint-Jorisdag)
1775: 52 " (op Sint-Laurentiusdag)
1776: 38 " (op Sint-Jorisdag)
1777: 46 " (op Verloren Maandag)
1793: 65 " (op lijst)
1806: 60 " ( " )
1811: 48 " ( " )
1826: 43 " ( " )
1836: 31 " (op Verloren Maandag)
1842: 32 " (op Verloren Maandag)
1843: 41 " (op " " )
1845: 53 " (op lijst)
1864: 56 " (op Verloren Maandag)
1875: 27 " (op " " )
1888: 35 " (op Sint-Jorisdag)
1912: 29 " (op Verloren Maandag: 28 mannen en 1 weduwe)
1928: 23 " (op Verloren Maandag)
1934: 28 " (op 19 maart 1934)
1947: 32 " (op Verloren Maandag)
1963: 56 " (op ledenlijst)
1985: 130 " (op algemene vergadering van 28 november 1985
mannen + vrouwen:
1998: 109 " (op de ledenlijst mannen + vrouwen)

c) Plichten - Tucht

Artikel 11 van het reglement van 23.4.1891 handelt over "de boeten en andere schikkingen".
Alle gildenleden moesten voldoen aan een aantal verplichtingen en er werden ook een aantal verbodsbepalingen opgelegd. Boeten waren voorzien voor alle leden die afwezig waren in de gildenmissen, processies, begrafenisplechtigheden van een overleden gildenlid, stoeten en de koningsschieting. Wie zich onbetamelijk gedroeg werd gestraft. Vloeken, twisten, veel lawaai maken, vechten en ook zonder toelating sterke dranken gebruiken in de gildenkamer vielen onder deze bepalingen. Om in stoet naar de gildenmis of een begrafenisplechtigheid te kunnen gaan moesten de leden, op straf van boete, een kwartier vooraf in het lokaal aanwezig zijn. De zieke gildenbroeders werden van boete ontslagen, maar zij moesten, zoals de andere leden, hun gelag betalen. Zij kregen daarvoor wel "een stoop bier" (art.12 van het reglement van 1891).
Jacop Wijns, oud-deken, werd in 1611 bestraft met 25 stuivers, "ter oorzake van zekere luimige woorden en van meer andere onbehoorlijkheden door hem op St.-Jorisdag" gepleegd, en Hendrick De Clerck werd voor gelijkaardige feiten beboet met 8 stuivers.
Op Verloren Maandag 1870 werden boeten betaald door Henri Boon en door Celens en op Sint-Jorisdag 1871 door Bogaerts, Boon en Druyts. Er is echter niet vermeld voor welke feiten betrokkenen bestraft werden.

De boeten die de gildenleden opliepen voor afwezigheden of te laat komen op godsdienstige plechtigheden, op activiteiten georganiseerd door de gilde en dergelijke bespreken we hierna in hoofdstuk IV, in de diverse rubrieken die betrekking hebben op het gildenleven.

d) Het uittreden

Zoals er redenen bestonden om lid van een gilde te worden, zo waren er ook oorzaken om de vereniging te verlaten: verhuizing, ziekte, huishoudelijke zorgen, ontevredenheid en noem maar op.
Om gegronde redenen kon de bewuste broeder van zijn eed ontslagen worden, maar hij moest dan volgens de kaart uitgaansgeld betalen (112).
Hierover vinden we practisch niets in het oudste gildenboek. Er is wel enkele malen vermeld: "uytgegaen, overleden, dood", zonder verdere uitleg.
Volgens art.12 van het reglement van 1891, moesten de erfgenamen van een overleden gildenbroeder wel een halve ton bier schenken, die door de gildenbroeders op de dag van de uitvaart van het overleden lid zouden gedronken worden. Bij het overlijden van een gildenzuster moesten de erfgenamen een 'vierendeel' bier offreren, waarvan de vrouwen mochten profiteren op de dag van de uitvaart, "alles volgens oude gebruiken".

e) De jubilarissen

Op 23 april 1928 vierde de gilde het feest ter gelegenheid van het 50-jarig lidmaatschap van hoofdman Louis Janssens. Hem is toen een beker aangeboden "met inschrift: Aan onzen Hoofdman Louis Janssen 1878-1928".
Op 23 april 1934 vierde de gilde het feest ter gelegenheid van zijn 25-jaar hoofdman van de gilde. Het geschenk van de gilde was een wandelstok.
En de foto die hoort bij volgend feest werd reeds meermaals gepubliceerd:
"Op 23 April 1938 heeft de Gilde den Jubilee gevierd van drie leden den eerste Jubilaris Mijnheer Louis Janssens Hoofdman en Jubilee van 60 jaar lid. Ingekomen op 23 April 1878 den tweede Jubilaris Mijnheer Karel Van Giel ingekomen op 23 April 1888 den derde Jubilares Madame Wed Van Tiggelen.
In stoet heeft de gilde de drei Jubilarissen uitgehaald ten huize en dan de dankmis met groote plechtigheid waarin Mijnheer De Molder pastoor alhier eene aanspraak heeft gedaan ter kerke.
'S middags aan tafel heeft de schrijver eenige woorden van hulde gebracht in naam der leden aan de drie gevierden waarop na de rede allen te samen het lied weerklonk Waar kunnen wij nog beter zijn!
Den geheelen dag werd nog lustig gefeest ter herdenking aan de gevierden."

Op 8 september 1935 betaalde Frans Schrijvers 100 fr. om de gilde te trakteren ter gelegenheid van zijn "dekenbenoeming en ontvangst der koninklijke medaille als deken der maalders".
Op 27 juni 1949 haalde de gilde Henri Bogaerts en Theresia Verschueren thuis af ter gelegenheid van hun gouden bruiloft. In stoet ging het dan naar gemeentehuis en kerk. Een geschenk en bloemen werden overhandigd. Op zijn beurt heeft het gouden paar de gilde dan getrakteerd op 4 juli 1949.
Op 9 januari 1950 werd Carolina Mariën-Verbist gevierd voor haar gedurende 50 jaar "ononderbroken" lid zijn. De gilde werd dan door haar in het lokaal getrakteerd op 24 januari 1950.
Op Verloren Maandag 1958 vierde de gilde de jubilarissen Jan De Vry en Frans Ghysels voor hun meer dan 50-jarig lidmaatschap. Op 12 februari werd de gilde dan door de jubilarissen getrakteerd: Frans betaalde de koffietafel en Jan de twee vaten bier.
Op 8 januari 1967 werd Jan De Vry op het gemeentehuis ontvangen omwille van zijn 60-jaar lid van de gilde. Jan trakteerde de gilde met worstenbrood en appelbrood. "Daarna is er gedanst en gedronken tot 3.30 uur in de morgen. Ge moet niet vragen of er plezier is gemaakt en de oudste van onze gilde (Jan De Vrij) heeft er nog het meeste plezier aan beleefd."

De Hoge Gildenraad der Kempen honoreert gildenbroeders die een aantal jaren in de gilde zijn of uitzonderlijke verdiensten voor de gilden hebben, met de orde van de papegaai. In 1953 werden de gildenbroeders ontvangen op het gemeentehuis van Westmalle en later op het stadhuis van Hoogstraten alwaar de eretekens werden uitgereikt. Na de plechtigheid volgde nog een feestmaal voor de gevierden en genodigden.
4 mei 1953: Antoon Meeuwissen: gouden papegaai
Jan De Vry: zilveren papegaai
Frans Ghysels: zilveren papegaai
Jan Storms: zilveren papegaai
Henri Bogaerts: zilveren papegaai
Jozef Peeraer: zilveren papegaai
1961: Jan Jordens: zilveren papegaai
12 mei 1963: Jozef Peeraer: gouden papegaai (50 jaar lid)
2 mei 1965: Jules Van Giel: zilveren papegaai (35 jaar lid)
7 mei 1967: Jan De Vry: gouden plaket (60 jaar lid)
7 mei 1967: Louis Boenders: zilveren papegaai (35 jaar lid)
11 mei 1975: Richard Scheynen : zilveren papegaai (opperkoning)
3 mei 1981: Richard Scheynen: gouden papegaai (2de x opperkoning)
1 mei 1983: Louis De Gruyter: zilveren papegaai
6 mei 1984: August Mariën: zilveren papegaai
5 mei 1985: August Jordens: zilveren papegaai
5 mei 1985: Staf Vervoort: zilveren papegaai
4 mei 1986: Alfons Boenders: zilveren papegaai
4 mei 1986: Louis Michielsen: zilveren papegaai
4 mei 1986: August Canters: zilveren papegaai
3 mei 1993: Bert Van Tichelen: zilveren papegaai
5 mei 1996: August Jordens: gouden papegaai
4 mei 1997: Edward Roosenbroek: zilveren papegaai


3.2.7. De gildenzusters

Alhoewel we er in de oude registers weinig over terugvinden, veronderstellen we dat de vrouwen steeds aan het gildenleven hebben deelgenomen.
Het reglement van 1891 voorziet een "Vrouwkensdag" op de dinsdag na Verloren Maandag. De hoofdman moest bij zijn verkiezing de gildenvrouwen trakteren in zijn huis. De vrouwen moesten mee "uitleggen" voor het geschenk van de nieuwe koningin. Het vaandel werd bij overlijden van een gildenzuster gedragen door de vrouw van de vaandrig.
Het reglement van 1925 voorziet ook dat de echtgenote als lid aanvaard wordt en lid blijft na het overlijden van haar man.
Uit het register kunnen we inderdaad opmaken dat na de Eerste Wereldoorlog de gildenzusters bij de teerdagen en tal van feestelijkheden, zoals het vieren van jubilarissen, aanwezig waren. De groepsfoto's bij zulke gelegenheden genomen, getuigen hier ook van.
Het is echter vooral na de Tweede Wereldoorlog toen de beoefening van de gildendansen begon, dat de gildenzusters in Oostmalle actief van het gildenleven gingen deel uitmaken. We verwijzen in dit verband naar de lijsten van activiteiten en gildenfeesten.
Vanaf 1983 gaat de Hoge Gildenraad der Kempen de trouwe aanwezigheid van de gildenzusters belonen met de "Orde van trouw".
Ook verscheidene Oostmalse gildenzusters werden reeds voor hun trouw aan de gilde met een sierspeld beloond. Zie hiervoor de ledenlijst.
Op 28 november 1985 werd aan de vrouwen van de St.-Jorisgilde van Oostmalle stemrecht gegeven voor de verkiezing van hoofdman en bestuur. Ze mogen echter zelf nog geen bestuursfunctie uitoefenen.
Sinds 1996 mogen ook de gildenzusters deel uitmaken van het 'zestal' dat zijn gilde vertegenwoordigt tijdens een schietspel of gildenfeest van de Hoge Gildenraad der Kempen. Voor Oostmalle was Maria Meeusen de eerste vrouw in dit zestal in 1997.
Het gildenleven zonder de gildenzusters is op het einde van de twintigste eeuw totaal ondenkbaar geworden.

We schreven reeds dat de Hoge Gildenraad de gildenzusters beloont voor hun trouw aan de gilde met de "orde van trouw". Deze 'broche' wordt jaarlijks uitgereikt in de loop van oktober in de parochiezaal te Rijkevorsel. Na de uitreiking worden er meestal door de aanwezigen gildendansen uitgevoerd.
Volgende Oostmalse gildenzusters ontvingen reeds een broche:
2 oktober 1983: Stefanie Leys-Verelst: gouden juweel
Maria Jordens-Mariën: gouden juweel
Maria Thielemans: gouden juweel
Hortensia Schryvers-Saveniers: zilveren juweel
Fien Fierens-Boudewijns: zilveren juweel
7 oktober 1984: Roza Mariën-Veraghtert: zilveren juweel
6 oktober 1985: Liza Willemsen-Oostvogels: zilveren juweel
2 oktober 1988: Maria De Schepper: zilveren juweel
6 oktober 1990: Emma Scheynen-Jordens: zilveren juweel
17 oktober 1993: Elisa Gyles-Van der Beken: zilveren juweel
Jeanne Van Tichelen-Willemsen: zilveren juweel
6 oktober 1996: Mariette Jordens-Lenaerts: zilveren juweel
4 oktober 1998: Amelia Seeuws-Jordens: zilveren juweel

Naar boven