logo gilde

I - DE LEEFWERELD VAN ONZE VOOROUDERS, DE PATROON en DE REGLEMENTEN VAN DE GILDE

I. DE LEEFWERELD VAN ONZE VOOROUDERS, DE PATROON en DE REGLEMENTEN VAN DE GILDE

1.1. De heerlijkheid als heem van onze voorouders

Het is o.i. erg waarschijnlijk dat de Oostmalse gilde werd opgericht op verzoek van de plaatselijke heer of van zijn vertegenwoordiger. Het zal wel de schout geweest zijn die, namens de heer, hiervoor het initiatief nam, maar hij moest dan wel verantwoording afleggen aan zijn opdrachtgever. Er mocht immers niets gebeuren zonder het medeweten en de goedkeuring van de heer.
Het is zelfs mogelijk dat de gilde haar eerste 'caerte' ontving van de heer. Die bepaalde wat er moest gebeuren en hij had graag 'een vinger in de pap' bij de vaststelling van de rechten en plichten der gildenleden. Het lijkt ons dan ook gepast een beknopte verklaring te geven van de, tijdens het ancien regime, heersende begrippen "heer en heerlijkheid".

De heerlijkheid en het leen zijn historische begrippen geworden met de Franse revolutie van 1789, maar voordien waren het belangrijke realiteiten in het leven van elke dag.
Het is niet eenvoudig om, in enkele zinnen, een sluitende definitie van een 'heerlijkheid' te geven, maar in het algemeen mag men wel stellen dat een heerlijkheid een bepaald grondgebied was waarover "de heer" van rechtswege en in eigen naam overheidsgezag uitoefende. We kunnen een heerlijkheid bijna vergelijken met een klein vorstendom en de heer met een vorst in miniatuur. Zoals de vorst in zijn vorstendom was ook de heer in zijn heerlijkheid met overheidsgezag bekleed en dit gezag uitte zich in de uitoefening van de rechtspraak en het bestuur van zijn grondgebied. De heren bleven evenwel altijd onderworpen aan het oppergezag van hun vorst of landsheer.
Het grondgebied van een heerlijkheid kon sterk uiteenlopen. Wel was het zo dat vele heerlijkheden ongeveer samenvielen met een dorp, maar dit was dan ook min of meer toevallig veroorzaakt door lokale omstandigheden, die men zeker niet mag veralgemenen.
Een heerlijkheid was hoe dan ook steeds een landelijk gebied met een eigen heer. Hier en daar evenwel groeide het centrum van die heerlijkheid uit tot een relatief dicht bevolkte agglomeratie, die niet meer zo landelijk was als het zuivere platteland. De inwoners van dit centrum bekwamen dan van de heer een zogenaamde vrijheidskeure, waardoor hun gebondenheid aan de heer sterk verminderd werd en waarbij ook hun agglomeratie gepromoveerd werd tot 'vrijheid'. De bewoners van zulke vrijheid bleven weliswaar onderdanen van de heer, maar ze hadden tegenover hem veel minder verplichtingen dan de inwoners van het omliggende platteland.
In onze omgeving bijvoorbeeld kregen Herentals en Hoogstraten het statuut van "stad en vrijheid".
Zoals het overheidsgezag van de vorsten was ook het beperkter overheidsgezag van de heren een familiaal en dus erfelijk bezit.
Als overheidspersoon oefende de heer altijd de overheidsrechten van bestuur en rechtspraak uit. Hij deed dit echter via zijn schout, die voorzitter was van de schepenbank van de heerlijkheid en die daar waakte over alle rechten van zijn heer. De rechtspraak omvatte zowel het burgerlijk recht als het strafrecht en voor dit laatste kende het middeleeuwse recht drie graden van rechtspraak, namelijk de hoge, de middelbare en de lage justitie.
De hoge justitie bezat het recht om de misdrijven te berechten waarop doodstraffen, lijfstraffen of zeer zware boeten stonden.
De middelbare justitie kon uitspraak doen over alle lichtere misdrijven, waarop geen al te zware boete stond.
De lage justitie omvatte alleen de grondrechtspraak, m.a.w. de betwistingen inzake gronden en ook de overdracht van gronden, want dit moest steeds voor de schepenbank gebeuren.
De heerlijkheden werden met heel hun nasleep van heerlijke rechten afgeschaft bij de Franse revolutie en niemand zal dit betreuren, al was het maar omwille van de persoonlijke vrijheid die sedertdien algemeen is. Het gezag en de voorrechten van de heren moesten verdwijnen, omdat ze onverenigbaar waren met de moderne denkbeelden van burgerlijke gelijkheid en individuele vrijheid die in de 18de eeuw opkwamen. Tot dan echter was de heerlijkheid met haar belangentegenstelling tussen de heer en zijn onderdanen op het platteland een realiteit van elke dag (15). Ze was dus voor onze voorouders een soort thuis, een heem, waarin zij leefden.

1.2. Sint-Joris, de beschermheilige van de gilde

De schuttersgilden hebben hun eigen patroon of beschermheilige.
Zo namen de kruisboogschutters meestal Sint-Joris tot patroon, de latere kolveniers of geweerschutters Sint-Kristoffel, Sint-Norbertus of St.-Jan-Baptist en de handbooggilden werden algemeen onder het patroonschap van Sint-Sebastiaan gesteld (16).
Onze schuttersgilden worden dus ingedeeld naar hun wapen in kruisbooggilden met Sint-Joris als patroon, handbooggilden die onder de bescherming staan van Sint-Sebastiaan en kolveniersgilden of buksgilden, die verschillende patroons hebben, veelal echter Sint-Kristoffel, Sint-Barbara, Sint-Antonius of de patroonheilige der plaats (17). De bijengilden hebben Sint-Ambrosius als patroon.

Sint-Joris (of Georgius) : heilige, martelaar (4de eeuw).
Over zijn leven is bijna niets met zekerheid bekend en zijn bestaan wordt zelfs omstreden. Hij werd vereenzelvigd met een jong soldaat, die een decreet tegen de christenen van de paleispoort in Nikodemia afscheurde en daarom doodgemarteld werd. Zijn verering werd populair in het Westen en het Oosten en de Griekse kerk noemt hem 'Grote Martelaar'. Een gevecht met de draak, strijd tussen goed en kwaad, dat in meer heiligenlegenden voorkomt, werd het thema van zijn leven en een geliefd motief in de iconografie,o.a. bij Memlinc, Van der Goes, Drer, Mantegna, Rafaël.
Hij werd aangeroepen tegen paardenziekten, huidziekten, hoofdpijn, enz. en om een goede oogst. De padvinders vieren hem als patroon (18).
Het feest van Sint-Joris (23 april) wordt gevierd bij het begin van de lente, enkele dagen voor de heerlijke meimaand. Deze heilige was een echte sagenheld. Hij geniet een grote populariteit als patroon van vele schuttersgilden (19).

Het innerlijke leven van de gilden was doordrongen van godsdienstzin. Iemand, die maar enigszins van "quaeden naeme" verdacht scheen, werd niet toegelaten tot het vroom gezelschap.

In de processies droegen de Oostmalse "confrers hunnen heiligen Patroon St.-Joris te paard, den draak doorstekende". Het beeld dagtekende uit het einde van de XVIde of het begin van de XVIIde eeuw(20). In 1775 werd er nog 9 fl. 9 st. betaald aan een zekere Kenis voor het "herstellen en het vergulden van Sint-Joris".
Later werd het beeld uit de kerk verwijderd omdat het gans vermemeld was en in stukken viel. De pastoor had het, op een voetstuk, in de tuin van de pastorie geplaatst en het stond daar verder te verkommeren. Graaf Maximiliaan de Renesse redde het van de volledige vernieling. Hij liet een gelijkaardig beeldje, in witte steen, namaken en plaatste dat in een nis van de grote toren van het herbouwde kasteel. Die toren is nu gekend als de Sint-Joristoren.

3
Het oude beeld werd tijdens de Eerste Wereldoorlog "ergens in Henegouwen bij den beeldhouwer bewaard" (20).
Na de oorlog werd het vermolmde beeld teruggehaald en voorlopig ondergebracht in het kasteel. Het werd door beeldhouwer Van Roey te Aarschot op kundige wijze hersteld en het kreeg terug een plaats in de kerk, tegen de eerste pilaar. Pastoor De Molder schreef dat het daar "door kunstkenners bewonderd" werd. En verder schreef hij: "de guldebroeders van St.-Joris, die aan traditie houden, waren niet minder tevreden als aan hun verdwenen patroon een plaatsken teruggeschonken werd in de kerk". Hiermede bleef voor "hun aloude gulde een overblijfsel van eeuwenlange verering bewaard" (21).

Het Sint-Jorisbeeld heeft de tornado van 1967 niet overleefd.
Het werd volledig vernield op 25 juni 1967, toen een krachtige windhoos een enorme ravage aanrichtte in ons dorp (22).

St.-Joris werd door de gildenbroeders in ere gehouden. Pastoor De Molder schreef in 1947: "Sinds enige jaren wordt nu ook gezegend met de relikwie van St.-Joris, de patroon der gulde, na de mis opgedragen om hem te vieren" (23).

Pastoor-deken Frans Wouters bevestigt ons dat deze relikwie niet meer in de kerk aanwezig is. Eigenaardig genoeg treft hij wel twee relikwieën van Sint-Sebastiaan, de patroon van de handboogschutters, aan.

Op 27 november 1978 besliste het bestuur van de gilde: "Er zal contact worden opgenomen met een beeldhouwer om een nieuw Sint-Jorisbeeld te laten maken". Waarschijnlijk werkte de nakende Salphenkermis, die weer beloofde wat zaad in het bakje te brengen, inspirerend bij onze toenmalige bestuurders.
Op 5 april 1980 werd aan Herman Cornelis, directeur van de ambachtsschool te Schoten, de opdracht gegeven een Sint-Jorisbeeld voor onze gilde te maken. Herman maakte eerst een schets en begon daarna aan het beeld, dat definitief afgewerkt was op 15 juni 1980.
Tijdens het landjuweel te Brecht op 7 september 1980 trad onze gilde voor de eerste keer met dit beeld en een nieuw vaandel naar buiten. De eerste prijs voor nieuwe beelden werd toen daar door onze gilde gewonnen.
Tijdens een plechtige gildenmis op 21 februari 1981 werden het nieuwe beeld en vaandel door pastoor Franken gewijd. Over het feest dat daarna volgde wordt nu nog door enkele gildenbroeders vol lof gesproken.
De schets prijkt momenteel als wandversiering in het gildenlokaal en het beeld wordt jaarlijks door de gildenbroeders tijdens het 'schoon inkomen' van gildenfeest of landjuweel plechtig meegedragen.

4
Zo werd ook dit jaar tijdens het gildenfeest van 27 en 28 juni 1998 in Oostmalle het beeld van Sint-Joris vooraan in de kerk geplaatst vlak bij de nieuwe standaard die in deze gildenmis gewijd werd. Een prachtige beeltenis van Sint-Joris vinden we net zoals op de andere vaandels van onze gilde ook op deze nieuwe standaard terug.

1.3. Het reglement of de caerte

Vele landelijke schuttersgilden haalden hun kaart bij de hoofdgilden van Leuven.
De gilden van deze stad verwierven het oppertoezicht over de schuttersgilden van het toenmalige hertogdom Brabant, het gebied dat de huidige provincies Brabant, Antwerpen en het Nederlandse Noord-Brabant omvatte.
Dit voorrecht hield in dat de hoofdgilden gemachtigd waren aan de dorpsgilden reglementen of caerten af te leveren. De "caerte" bevat de statuten en de richtlijnen voor de rechten en de plichten van de gildenleden. Zij werd ofwel op perkament ofwel op papier gedrukt. De gilde moest dergelijke kaarten betalen. Het is vanzelfsprekend dat er een verschil in prijs was.

1.3.1. De eerste caerte...
Had de Sint-Jorisgilde al een 'caerte', vanaf haar oprichting, in de 15de of de 16de eeuw ? Het antwoord op die vraag hebben wij niet gevonden. Het lijkt ons echter evident dat het eerste werk voor een vereniging erin bestaat de rechten en plichten van de leden in een reglement of kaart vast te leggen.
Zo gezien veronderstellen wij dat er reeds vanaf de datum van oprichting van de gilde een reglement bestond. De schout, als vertegenwoordiger van de heer, zal de tekst van die eerste 'caerte' wel hebben opgesteld, wellicht met medeweten en medewerking van de gildenbroeders, die toch de eerste belanghebbenden waren.
In 1664 werd aan de knecht van de gilde 4 stuivers betaald, als vergoeding voor "t'haelen der Gulde Carte tot Rijckevorsel" (24).
Waarom onze gilde de kaart van Rijkevorsel wilde gebruiken weten we niet. Was het misschien om als voorbeeld te dienen voor het opstellen van een eigen reglement ? We kunnen er alleen maar naar gissen!
Hoe dan ook, over het bestaan van een 'caerte' voor de 18de eeuw hebben wij niets gevonden.

1.3.2. De caerte van 1728
De caerte in perkament, die de Sint-Jorisgilde op 9 december 1728 ontving van de "grote Sint-Jorisgilde van Leuven", is ook verloren geraakt. In 1929 werd ze nog bewaard bij meester Louis Janssens, hoofdman van de gilde (25). Pastoor De Molder vermeldt die 'caerte' bij de door hem toen geraadpleegde bronnen. Volgens zijn aantekeningen was het "een groot perkament in drukletters, met den zegel der St.-Joris Gilde van Leuven, 1728...". Wij stellen ons de vraag of de caerte van 1728 sindsdien misschien verzeild is bij een of ander gewezen bestuurslid van de gilde of bij familieleden daarvan, en bijgevolg nog kan teruggevonden worden? Het is wel eigenaardig dat er in 1891 een nieuw reglement werd opgesteld, "om reden dat het oude reglement verloren was geraakt". De caerte van 1728 was dus in 1891 verloren en daarom stelde de gilde toen een nieuw reglement op. Merkwaardig is wel het feit dat De Molder in 1929 niets vermeldt over het bestaan van twee 'caerten', namelijk de caerte van 1728 en het reglement van 1891. Omdat hij in 1929 beide reglementen geraadpleegd heeft, moet de caerte van 1728 nog teruggevonden zijn na de vaststelling van het reglement van 1891. In dit laatste reglement wordt ook gesteld dat het "al de gebruiken en schikkingen" bevat, "zooals zij van ouds af in voege waren".

De voorschriften, die in de caerte van 1728 voorkwamen, zullen wellicht overeenstemmen met de caerten van de andere gilden uit het hertogdom Brabant, omdat de meeste gilden hun reglementen ontvingen van dezelfde instantie, namelijk van de hoofdgilde van Leuven.

Volgens pastoor De Molder was in die caerte "niet de minste melding te vinden aangaande oorlogshulp" (26).
Sommige en vooral stedelijke gilden waren gehouden in oorlogstijd hulp te verlenen aan de heer, de prins en het land. We betwijfelen of die oorlogshulp ook moest verleend worden door de gilden van onze kleine Kempense gemeenten. Wel moeten wij vaststellen dat onze plaatselijke heren de Oostmalse gilde zeer genegen waren en regelmatig steunden. De gilde ontving meerdere vaandels van de grafelijke heren en de gildenbroeders werden regelmatig getrakteerd met vele tonnen bier. Die genegenheid en die steun hadden wellicht te maken met het feit dat de gilde eventueel van groot nut kon zijn, namelijk "tegen alle schelmen ende quaetdoenders, die bij nachte ende ontijde...(rond)loopen ende goeden lantluyden overlasten aen heure personen ende goeden" (27).
Het is echter onze overtuiging dat het hoofddoel van onze plaatselijke gilde was "broederschap, vrintschap ende liefde" te onderhouden, en zo voor leute en ontspanning te zorgen in een geïsoleerde dorpsgemeenschap.

Bij de aanvaarding van nieuwe gildenbroeders werden de richtlijnen vervat in de caerte stipt gevolgd. Die aannemingen geschiedden "ten contentement en ten overstaen van ouderlieden, dekens en den geheelen regimente op den eedt ende maniere als bij de Caerte vermelt hac 9 Jan. 1776" (28). Regelmatig komen dergelijke vermeldingen voor in het gildenboek.

1.3.3. Het reglement van 23 april 1891
Het reglement van 1891 is ingeschreven in het register van de gilde. J. B. Spruyt was toen hoofdman en L. Janssens, schrijver.
Om de interne organisatie van de gilde goed te kunnen begrijpen geven we hierna de volledige tekst van dit reglement. De zinsbouw werd niet gewijzigd, de woorden werden wel aangepast aan de gangbare spelling.

"Reglement der Sint-Jorisgilde te Oostmalle"

- Art. 1 : Er bestaat in de gemeente Oostmalle een maatschappij die voor titel heeft Sint-Jorisgilde van Oostmalle.
- Art. 2 : Om ervan te kunnen "deelmaken" moet men door een lid der gilde voorgesteld zijn en bij algemene stemming door de meerderheid aangenomen zijn;

Van de Overheden.

- Art. 3 : De overheid der gilde bestaat uit de volgende leden:
a) de hoofdman, die bij afsterven of ontslag gekozen wordt bij algemene stemming der leden op St.-Jorisdag, 23 april, onmiddellijk na de mis. Bij zijn verkiezing is hij verplicht de gilde een dag te trakteren in de gildenkamer, volgens oud gebruik, alsook de gildenvrouwen in zijn huis.
Als de Overheid der gilde het goedvindt kan er ook een erehoofdman gekozen worden, voor buitengewone diensten aan de gilde bewezen, en blijft daarom vrij van alle gelag of bijdrage.
b) de koning, die zijn hoedanigheid bekomt door het afschieten van de koningsvogel (zie verder art. 6).
c) Al wie drie achtereenvolgende keren de koningsvogel heeft afgeschoten, bekomt de titel van keizer der gilde, mits hij tenminste iedere maal drie achtereenvolgende jaren koning is geweest.
Hij behoudt deze titel, totdat er weer een nieuwe keizer zal geschoten zijn en geniet levenslang half-gelag, evenals de andere overheden.
d) de deken, die jaarlijks, ieder op zijn beurt, van de leden op Sint-Jorisdag benoemd wordt. Hij geniet het voordeel van half-gelag.
e) de ouderlingen, 'ten getalle' van vier, zijn dit van rechtswege en houden hun hoedanigheid van ouderman, omdat zij de vier oudste gildenbroers of leden zijn.
f) de onderdeken, die zijn hoedanigheid verkrijgt evenals de deken, hij ook geniet het voordeel van half-gelag.
g) de vaandrigs verkrijgen die hoedanigheid door aanneming van het vaandel, bij publieke verpachting onder de leden, alles volgens oud gebruik.
h) de schrijver of secretaris der gilde, gekozen door de leden in algemene vergadering op Sint-Jorisdag, 23 april, bij meerderheid van stemmen. Hij ook geniet het voordeel van half-gelag.
Behalve dezen is er ook een knaap of tambour. Deze wordt door de leden gekozen, en is vrij van alle gelag. Hij is gelast de trommel te slaan zo dikwijls het bestuur zulks nodig oordeelt, alsook de aanzeggingen te doen van de bijeenkomsten of vergaderingen, en andere kleine diensten of boodschappen voor het Bestuur, zoals "van ouds 't gebruik is". Hij geniet een schadeloosstelling of vergoeding welke door het bestuur vastgesteld wordt. Hij is verplicht zijn dienst met zorg waar te nemen op straffe van afgesteld te kunnen worden. Hij ontvangt zijn bevelen van de hoofdman of zijn plaatsvervanger.

Over de stemmingen.

- Art. 4: Elke kiezing van overheden, aanneming van nieuwe leden of bijvoegingen aan de gewone gebruiken der gilde, geschiedt bij geheime stemming der leden, met erwten en bonen, en zal geen plaats kunnen hebben zonder dat ten minste de twee derden van de mannelijke leden aanwezig zijn, door dewelke de stemming moet geschieden. Er mogen geen besluiten genomen worden, die strijdig zouden zijn met de bepalingen van het tegenwoordige reglement. Er mogen ook buitengewone feesten of schietingen gestemd worden, voor zoveel zij de thans bestaande gebruiken of artikelen niet hinderlijk zijn.
Geen stemming mag gebeuren als onmiddellijk na de missen op Verloren Maandag en op Sint-Jorisdag.

Over te teerdagen.

- Art. 5: Buiten het geval van schieting van de koningsvogels, in het volgende artikel vermeld, zijn jaarlijks nog de volgende gewone teerdagen:
a) Maandag, volgende op de feestdag van Driekoningen, genoemd "Verloren Maandag" en dinsdag daaropvolgende, genoemd "Vrouwkensdag".
b) Sint-Jozefsdag, de 19de maart, aanbestedingsdag.
c) Sint-Jorisdag, de 23ste april, ingeval deze in de week valt onmiddellijk voor of na Pasen, wordt hij verschoven tot de maandag na Beloken Pasen. Ook op de processiedagen volgens gewoonte. De aanbesteding der gilde geschiedt op Sint-Jozefsdag tussen zes en zeven uur 's avonds, alles volgens oud gebruik. De aannemer is verplicht te trakteren met twintig liters bier, te geven aan de leden op dezelfde avond in zijn huis en op de teerdagen te leveren: een behoorlijk ruim lokaal dat niet gestoord wordt door het inkomen van personen vreemd aan de maatschappij; alsook het nodige vuur, licht, glazen, tafels, stoelen. Bijzondere of bijkomende schikkingen aangaande het teren en de teerdagen kunnen altijd gestemd worden als zij niet strijdig zijn met het tegenwoordige reglement. De deken is gelast met de bestelling van het bier dat er op de teerdagen zal gedronken worden.

Schieten van de koningsvogel.

-Art. 6: De schieting van de koningsvogel heeft plaats als volgt:
a) de proefvogel op de tweede Sinksendag, waarvoor de bijeenkomst zal plaats hebben in de gildenkamer, 's namiddags te drie uur. Op deze dag zal ieder voor eigen rekening verteren.
b) de eigenlijke koningsvogel op de tweede dag na Sinksen, dus op dinsdag, waarvoor insgelijks bijeenkomst zal zijn in de gildenkamer te drie uur namiddag, om uitleg te doen van minstens 75 centiemen per man, welke opbrengst bestemd is voor de nieuwe koning; daarbij moeten ook de vrouwen een uitleg voegen van minstens 50 centiemen om een geschenk te kopen voor de koningin, hetwelk haar dienstig kan zijn. Op deze dag wordt er gedronken op rekening van de gilde.
c) de derde dag, woensdag na Sinksen, zullen er prijsvogels geschoten worden, waarvoor ieder mannelijk lid een uitleg zal moeten doen, vooraf in de gildenkamer van minstens 50 centiemen, welke opbrengst in evenredigheid van 't getal vogels zal verdeeld worden, en waarnaar er minstens gedurende anderhalf uur zal gekampt of geschoten worden, te beginnen van 4 uur in de namiddag.
De niet afgeschoten vogels zullen verloot worden onder de leden die nog geen vogel zullen afgeschoten hebben; ook mag ieder lid slechts één vogel behouden. Op deze dag zal ook de nieuwe koning verplicht zijn aan de leden van de gilde tenminste één dag te trakteren in bier, en de nieuwe koningin geeft aan de vrouwen een feest in haar huis, te weten: koffie met goed brood en boter, maar geen "buitenkosten".
d) de koning behoudt zijn hoedanigheid totdat een lid wederom de koningsvogel afschiet bij een volgende schieting. Na drie jaar koning te zijn geweest heeft de koning het recht de koningsvogel te doen opsteken en na zes jaar hebben de vier jongste leden ook dit recht. De aanvraag daarvoor moet gedaan worden op de dag van de aanbesteding en voor dat de aanbesteding plaats heeft.
e) Degene die de eer heeft de koningsvogel af te schieten geniet het recht van hem wederom op te zetten mits een halve ton bier of tien franken te betalen ten voordele van de gilde.
f) Iedere gildenbroeder is, zonder gegronde redenen, verplicht mee te schieten op de dag van de koningsvogel op straf van één frank boete.
g) Op de dag der schieting voor de koningsvogel schiet eerst de koning drie schoten voorop.
h) De beurt van schieten wordt onder de leden uitgeloot.

Over de bijdrage of het gelag.

- art. 7: De leden betalen jaarlijks hun aandeel in de rekeningen op Verloren Maandag en op Sint-Jorisdag. De hoofdman, koning, deken, onderdeken en de twee vaandrigs, alsook de schrijver, betalen slechts "halfgeld". De deken, bijgestaan door de onderdeken en de schrijver, is gelast met het opmaken der rekeningen en het inzamelen der bijdragen en boeten.
Over het vaandel en de toebehoorten.
- Art. 8: Er bestaat een vaandel en een wimpel aan de gilde toebehorende en bij ieder is een sluier gevoegd, welke door de gilde onderhouden worden en door de vaandrigs ingeval van uitgang der processie, de dagen der gildenmissen, het afsterven van leden, schieten van de koningsvogel en prijsvogels, feesten en andere gelegenheden zullen ontrold en gedragen worden.
Bij ziekte of andere wettige redenen van de vaandrigs zullen de vaandels gedragen worden door een der zes jongste gildenbroeders, die dan ook half-gelag genieten zal in de plaats van degene wiens plaats hij vervangt.
Op de vrouwendag, alsook bij afsterven van een vrouw worden de vaandels gedragen door de vrouwen van de vaandrigs of bij ontbreking door de jongste der vrouwen.

Over de missen

- Art.9 : De gilde laat jaarlijks drie gezongen missen doen voor de afgestorven gildenbroeders en zusters, te weten: op Verloren Maandag en dinsdag daaropvolgende, genoemd Vrouwkensdag en op Sint-Jorisdag. De deken is gelast met de bestelling der missen.

Over de zilveren breuk.

- Art. 10: Er bestaat een verzameling van zilveren schilden, genaamd "Breuk", die het eigendom van de gilde is. Iedere aftredende koning of keizer of, bij overlijden, de erfgenamen, zijn verplicht een herinneringsschild ten voordele van de gilde aan te kopen, "welke een zwaarte" zal hebben van minstens dertig grammen.
De hoofdman of de koning, volgens het oordeel - door algemene stemmen - der gildenbroeders, is de bewaarder van de breuk, die hem in goede staat moet weergeven onmiddellijk na de aftreding. Hiervoor bestaat echter uitzondering in gevallen van brand, diefstal, enz. als de bewaarder kan bewijzen dat hem de bewaring verkracht of onmogelijk was geworden.
De schilden welke de breuk uitmaken zullen eeuwigdurend aan de Sint-Jorisgilde moeten blijven toebehoren. Zij mogen nimmer of nooit door de gildenbroeders aan iemand verkocht noch anderszins afgestaan worden, en zelfs, bij onverhoopte ontbinding der gilde, zullen de schilden of de "Breuk" ter bewaring moeten komen van de gemeente in de persoon van het Gemeentebestuur, die ze wederom aan een regelmatig heringerichte Sint-Jorisgilde zal afstaan, welke de verbintenis zal aangaan de voorschriften van het huidige reglement wegens de schilden of de breuk stiptelijk te zullen naleven.

Over de boeten en andere schikkingen.

- Art. 11: Betaalt de boete van één frank:
a) alwie, zonder gegronde reden, waarover het Bestuur der gilde zal oordelen, of zonder verwittiging aan de hoofdman of zijn plaatsvervanger, de mis voor de gildenbroeders of zusters niet zal bijgewoond hebben, gelijk het volgens oud gebruik bestaat.
b) Idem, wanneer het de begrafenis geldt van een lid.
c) Ieder mannelijk lid dat niet zal deel uitmaken van de stoet, wanneer volgens gebruik de gilde deelneemt aan de processie der Kerk en daartoe niet voor ziekte of andere gegronde reden, waarover het Bestuur beslist, zal ontslagen zijn.
d) Ook degene, die zonder wettige reden, geen deel zal nemen aan het schieten van de koningsvogel (zie art. 6 - f.)
e) Ieder lid, dat door onbetamelijk gedrag zoals vloeken, scheldnamen, twisten, "groot lawijt", vechten of anderszins de gilde zal storen, en niet zal opgehouden hebben op het eerste verzoek van de hoofdman of zijn plaatsvervanger. Ingeval dat lid ondanks de waarschuwingen en boete niet zou willen ophouden, heeft de hoofdman of zijn plaatsvervanger het recht hem buiten het lokaal der gilde te doen sluiten en zelfs door stemming uit de maatschappij te bannen.
f) Al wie zonder toelating van de hoofdman of zijn plaatsvervanger sterke dranken zal gebruiken in de gildenkamer.
g) Ook degene, die zonder toelating van de hoofdman of van zijn plaatsvervanger nog bier zal geschonken hebben na klokslag van elf uur 's avonds.
h) Ook degene die niet in de gildenkamer zal zijn, zonder wettige redenen, één "kwaartuurs" voor de mis om deel te maken van de stoet naar de kerk, als het de gildenmis of de begrafenis geldt van een lid.

Bijzondere schikkingen.

- Art. 12: Degenen, welke zouden ziek zijn, worden van alle boeten ontslagen, doch zij moeten hun gelag betalen, evenals de gezonden en genieten daarvoor een stoop bier.
Bij overlijden van een gildenbroeder dragen de vier jongste leden het lijk bij de begrafenis.
Bij overlijden van een gildenbroeder geven de erfgenamen een halve ton bier, die zal gedronken worden op de dag van de uitvaart door de gildenbroeders.
Bij overlijden van een gildenzuster geven de erfgenamen een "vierendeel" bier, dat ook op de dag van de uitvaart zal gedronken worden door de vrouwen, alles volgens oude gebruiken.
Bij overlijden van een gildenbroeder wordt het baarkleed gehouden door de Overheden, of, bij gebreke of onmogelijkheid door de ouderlingen.
Bij overlijden van een gildenzuster zal het baarkleed gehouden worden door de vrouwen van de Overheden en bij ontbreken of onmogelijkheid door de oudste gildenzusters.
Het tegenwoordig reglement is door de gildenbroeders opnieuw opgesteld en bepaaldelijk aangenomen geworden op Sint-Jorisdag, den drieëntwintigste april achttienhonderd éénennegentig (1891), om reden dat het oude reglement verloren was geraakt. Het bevat al de gebruiken en schikkingen, zoals zij van ouds af in voege waren en behoort door al de leden getrouwelijk nageleefd te worden. Het zal in een daartoe bestemd register ingeschreven en door de gildenbroeders ondertekend worden.

Gedaan te Oostmalle, de 23ste april 1800 éénennegentig.

5

1.3.4. Het reglement van 1925
Op 23 april 1925 werd door de gildenbroeders een nieuw reglement goedgekeurd: "Maatschappij van onderlingen bijstand genaamd Sint-Jorisgilde gevestigd te Oostmalle (Antwerpen) - Standregelen".
Waarschijnlijk probeerde de gilde een zekere erkenning vanwege de overheid te bekomen door te voldoen aan een bepaalde wetgeving. In het gildenarchief vinden we op 10 juli 1925 een negatief antwoord van het ministerie van nijverheid, arbeid en maatschappelijke voorzorg, algemene directie van het maatschappelijk verzekerings- en voorzorgwezen op een aanvraag om volgens de wet van 23 juni 1894 erkend te worden als mutualiteitsvereniging.

Deze standregelen zijn een letterlijke overname van het vorige reglement. Alleen artikels 1, 4 en 13 werden uitgebreid, waarschijnlijk om aan de beoogde voorwaarden te voldoen. We nemen hier dan ook alleen de aangevulde artikels op. Zinsbouw en spelling werden letterlijk overgenomen.

Hoofdstuk I. Benaming en doel, zetel en omschrijving der Maatschappij.

Art. 1. Er bestaat in de gemeente Oostmalle, provincie Antwerpen eene Maatschappij van Onderlingen Bijstand, die voor titel heeft "Sint Joris Gilde van Oostmalle" en die voor ongeveer vier eeuwen hier tot stand is gekomen.
Zoals blijkt uit de kostbare zilveren schilden welke de Maatschappij bezit en uit hare oude reglementen, boeken of registers heeft haar bestaan tot op heden ten dage onafgebroken voortgeduurd, en nog heeft zij, als voorheen ten doel:
a) De beoefening door hare leden van een goed geregeld, een eerlijk en zedig vermaak, als ontspanning van hunne gewone zakelijke bedrijvigheden, bij het schieten met den kruisboog op de wip.
b) De inrichting van feestelijkheden, prijskampen van schieting, de deelneming aan de jaarlijksche processiën van de parochiekerk, aan gemeentelijke of andere bestuurlijke feestelijkheden zonder politieke bedoelingen zoo binnen als buiten de gemeente.
c) De Maatschapppij verlangt nu nog de wettelijke erkenning door Koninklijk Besluit te bekomen voor volgend doel: het behouden, bewaren en onderhouden als ware en erkende eigenares van de kostelijke verkregene herinneringen en nog te verkrijgen roerende en onroerende goederen, als daar zijn: eene goede wip, bogen, pijlen, vogels en
andere schietbenoodigdheden, alsmede van eene kenmerkende vlag met wimpel, trommels, zilveren schilden, genaamd "Breuk" te leveren door aftredende koningen en keizers, ook nog alle andere goederen, registers, geschriften, medaliën en andere voorwerpen of gedenkenissen, welke der maatschappij kunnen dienstig zijn, of door hare leden aan dezelfde geschonken worden.
De zetel der Maatschappij is gevestigd te Oostmalle en haar gebied begrijpt die gemeente.

Hoofdstuk III. Over de Stemmingen voor Overheden, Leden en andere zaken.
Art. 4. Elke kiezing van Overheden, aanvaarding van nieuwe leden of bijvoegingen aan de gewone gebruiken der Gilde geschiedt bij geheime stemming der leden, met erwten en boonen, en zal geene plaats kunnen hebben, zonder dat tenminste de twee derden der mannelijke leden aanwezig zijn door dewelke de stemming moet geschieden.
De echtgenoote van een lid kan ook als lid aanvaard worden en lid blijven zelfs na overlijden van den echtgenoot; en, een ongehuwd lid mag zijne moeder of bejaarde dochter of zuster die met hem woont als lid doen aanvaarden.

Hoofdstuk XII. Wijziging der Standregelen, Ontbinding en Vereffening der Maatschappij.

Art. 13. Elk voorstel strekkende tot wijziging der standregelen moet aan 't Bestuur onderworpen worden dat oordeelt of er dient gevolg aan gegeven te worden. Geene verandering aan de standregelen kan aanvaard worden dan met de meerderheid van de twee derden der stemrechthebbende leden. Om geldig te zijn, moet de beslissing daaromtrent te nemen door de Regeering bekrachtigd worden, volgens de voorschriften der wet van 23 juni 1894.
De maatschappij kan ontbonden worden door eene beslissing der algemeene vergadering opzettelijk te dien einde bijeengeroepen en samengesteld uit minstens de drie vierden der stemgerechtigde leden.
In geval van ontbinding, heeft de vereffening plaats volgens de wettelijke bepalingen.

Aldus gedaan en beraadslaagd in algemeene verplichtende vergadering der maatschappij

te Oostmalle den 23 april 1925.

Handtekeningen

Hoofdman:

Koning:

Deken:

Onderdeken:

Secretaris:

Ouderman:

Idem:

L. Janssens-Deroover.

L. Schrijvers.

J. Vermeiren.

K. Adriaensen.

Aug. Jessen.

K. Van Giel

L. De Vrij

 

 

1.3.5. Kaart van de Hoge Gildenraad der Kempen van 1953
De Kempense gilden hadden reeds in de vorm van congressen contacten met elkaar vanaf 1928. Dit resulteerde in de oprichting van de "Hoge Gildenraad der Kempen" op 3 februari 1952.
De Sint-Jorisgilde van Oostmalle ontving haar "Kaart" van de HGK op 29 maart 1953. Deze kaart hangt momenteel als wandversiering in het gildenlokaal. De tekst wordt hierna letterlijk overgenomen.

KAART
DOOR DE WET VAN DE HOGE GILDERAAD DER KEMPEN
VERLEEND AAN DE GILDE VAN ST. JORIS TE OOSTMALLE.

1. Niemand zal tot Gildebroeder ontvangen worden dan met toestemming van Hoofdman, Koning, Dekens, Oudermans en de meerderheid der Gildebroeders.
2. De liefhebber tot Gildebroeder aangenomen zal ten overstaan van de Hoofdman en voor al de Gildebroeders de eed afleggen de linkerhand op de pees van de gespannen boog of op de gespannen haan der bus, de rechter aan de vlag, luidend: "Hier zweer ik de Gilde getrouw te wezen, de Kaart in al haar artikelen te onderhouden, de eer en de vrome derzelve te helpen naderen en vermeerderen, het achterdeel deszelvs te helpen weren en keren, de Hoofdman, Koning, Dekens en Oudermans gehoorzaam te zijn in 't gene zij uit kracht hunner officie mij zullen voorhouden, en alles te doen gelijk een goed en trouw schutter schuldig is. Zo waarachtig helpe mij God en de H. Patroon".
3. De schutter die uit de Gilde wil gaan, zal reden daarvan meedelen aan de Raad, om geen duifhuis daarvan te maken. Hij zal uitgang 100 fr. betalen aan de Deken.
4. De Raad van de Gilde bestaat uit de Hoofdman, de Koning, twee Dekens en Oudermans.
5. De Hoofdman wordt voor het leven gekozen door de tweederde der Gildebroeders. Bij ontstentenis stelt hij een luitenant aan.
6. Aan de Hoofdman is vooral het in stand houden van het patrimonium van de Gilde opgedragen en de handhaving van tucht en orde in de Gilde.
7. Jaarlijks wordt een aankomende deken gekozen op de feestdag van de Patroon der Gilde, nadat de dienende Deken rekening zal gegeven hebben over zijn geldelijk beheer.
8. De tweede aankomende Deken volgt hem op voor één jaar.
9. Wie tot Deken is verkozen, is verplicht dit ambt te aanvaarden op boet van 100 fr.
10. De Raad mag leden, die door hun jarenlange ervaring als Gildebroeder kunnen bijdragen tot het goed bestuur tot Ouderman verkiezen voor het leven.
11. Om de drie jaar wordt de Koning geschoten. Hij moet binnen het jaar de Breuk vermeerderen met een zilveren schild van minstens een once. Hij draagt bij alle plechtigheden de Breuk der Gilde.
12. Wanneer de papegaai geschoten wordt, moet elke Gildebroeder verschijnen onder de wimpel en onder de vogel, op boete van 25 fr. ten zij om wettige reden ontslagen door de Hoofdman.
13. De Koning zal na de schieting uitgeleide gedaan worden door de gehele Gilde tot aan de Gildekamer.
14. Wie drie maal achtereen de koningsvogel schiet, wordt Keizer der gilde voor het leven. Hij blijft vrij van alle gelagen.
15. De Alferis of vaandrig wordt door de Raad aangesteld. Hij moet voorzien zijn van een paar witte handschoenen en een sluier, en het vaandel voeren in alle optochten, waaraan de Gilde deelneemt. Hij zal het vaandel zwaaien voor de Hoofdman bij zijn intreden in de kerk of in het lokaal.
16. De Cornet of wimpelier moet voorzien zijn van een paar witte handschoenen en van een pluim op de hoed. De wimpel wordt steeds te paard gevoerd.
17. De Raad kan een schrijver aanstellen om in het register der Gilde alle verslagen op te tekenen, de lijst der Gildebroeders bij te houden, de relazen van feestelijkheden en kronijk bij te houden; alsook alle druksels en foto's de Gilde aanbelangend te bewaren.
18. De Knaap van de Gilde aangesteld door de Raad, steekt de wimpel uit aan het lokaal bij alle feestelijkheden, zorgt voor de orde bij schietingen op wip of doel.
19. De Raad stelt de tamboer aan en de speellieden.
20. Jaarlijks zal de Gilde kolfdagen inrichten om de eer van de boog of de bus te bekavelen. De doelen worden geopend en gesloten naar gelang het wapen.
21. De Gilde zal in volle ornaat opstappen in de processie en in de vaderlandse optochten. Alle Gildebroeders moeten daarbij aanwezig zijn, op boete van 20 fr. tenzij om wettige reden ontslagen door de Hoofdman.
22. De Patroonheilige van de gilde zal jaarlijks gevierd worden met een H. Mis en daarna een feestmaal, waarbij alle Gildebroeders en Gildezusters moeten aanwezig zijn, op boete van 20 fr. tenzij om wettige reden ontslagen door de Hoofdman.
23. Er zal jaarlijks een zielemis plaats hebben voor de overleden Gildebroeders en zusters, waarbij alle Gildebroeders moeten aanwezig zijn, op verbeurte van 20 fr. tenzij om wettige reden ontslagen door de Hoofdman.
24. Bij het overlijden van een Gildebroeder zullen alle Gildebroeders aanwezig zijn op de uitvaart, op verbeurte van 50 fr. tenzij om wettige reden ontslagen door de Hoofdman. Op de kist zal zijn wapen liggen. De gildebroeders gaan mede ten offer. Het wapen van de overleden Gildebroeder komt toe aan de Gilde, tenzij het door de familie afgekocht wordt.
25. De Gildevoorwerpen worden bewaard in de plaats en op de wijze door de Raad aangeduid.
26. De voorschriften vervat in het Statuut van de Hoge Gilderaad zullen stipt nageleefd worden.

6Gegeven in het Jaar Onzes Heren 1953, de 29 ste Maart, en bekleed met het zegel van de Wet van de Hoge Gilderaad.

De 3de Opperdeken.De 2de Opperdeken.De Dienende Opperdeken. De Opperhoofdman
"handtekeningen"

De Opperkoning De griffier De Houder van het Landjuweel.
"handtekeningen"

 

1.3.6. Statuten van Koninklijke Sint-Jorisgilde V.Z.W.

Het bestuur van de gilde wilde niet in hetzelfde euvel vervallen zoals onze gilde overkwam in 1908. Ze zag zich toen een stuk grond "het Wipheiken" ergens aan de Molenweg gelegen, aan haar neus voorbijgaan omdat ze geen burgerlijke persoonlijkheid genoot en de erfgenamen van wijlen J.B. Spruyt, hoofdman van de gilde, overleden in 1908, om die reden het eigenhandig geschreven testament betwistten.
Op 16 september 1987 stichtte het bestuur een vereniging zonder winstoogmerk. De statuten van deze V.Z.W. verschenen in het staatsblad van 7 januari 1988 onder het identificatienummer 43/88.
Door het aannemen van deze statuten wilde het bestuur van de gilde zich eerder wettelijk in orde stellen om het huidige gildenlokaal te kunnen aankopen dan wel een nieuwe reglementering voor het gildenleven aanmaken.
We beperken ons hier dan ook tot de letterlijke overname van artikel 3. De andere artikels werden in de statuten opgenomen om te voldoen aan de wet op de v.z.w.'s.

Art. 3. De vereniging heeft tot doel volwassenen en jeugd naar geest en letter te ontwikkelen in het naleven van de aloude Kempense gebruiken en activiteiten van het gildenleven, overeenkomstig de regels van de Kempense Hoge Gildenraad, door het beoefenen van het kruisboogschieten, het gildendansen, het roffelen, het vendelen; door het bewaren en aanvullen van de gildenbezittingen; door het bijhouden van gildenregisters, oorkonden, vaandels, beelden, enz.
Zij streeft naar de verwezenlijking van dit doel door alle middelen waaronder voornamelijk:
1. Het inrichten van ontmoetingen, oefeningen en wedstrijden in kruisboogschieten, gildendansen, roffelen en vendelen.
2. Het huren of het aanwerven van over het algemeen om het even welke roerende en onroerende goederen;
het in gereedheid brengen en het uitbaten van oefen- en bijeenkomstplaatsen.
De verenignig mag de bevordering van het gildenleven in het algemeen, alsmede van de sociale, culturele en sportieve belangen van haar leden, door alle middelen bewerken.
Zij kan in deze zin ook, doch slechts op bijkomstige wijze, handelsdaden stellen, enkel voor zover de opbrengst hiervan uitsluitend wordt besteed aan het doel waarvoor zij werd opgericht.

Naar boven